The Jungle Train
De spoorlijn van Singapore naar Bangkok loopt in Maleisië langs de westkust. Maar er is een aftakking die meer door het midden en oosten loopt. Bij Gemas takt die af en in Hat Yai (in het zuiden van Thailand) komen ze weer bij elkaar. Ten tijde van de aanleg was dit nog grotendeels jungle, vandaar de bijnaam. Het midden en oosten is nog steeds het minder ontwikkelde en meer conservatieve deel van het Maleisische schiereiland.
Gemas
Gemas is een klein provinciestadje met drie x drie
blokken met winkels. Daar rijden voortdurend auto's rond, lopen doet hier bijna
niemand. Toch was er een heel redelijk hotel en een vegetarisch restaurantje -
eigenlijk alleen voor de lunch maar ze wilden wel wat voor ons koken. Het meest
bijzondere zagen we toen we 's avonds een blokje om liepen: duizenden,
duizenden zwaluwen waren neergestreken op iedere telefoon- en
elektriciteitskabel die boven de weg hing, en ook op heel veel randjes aan
gevels. Steeds op precies 15 cm afstand van elkaar. In de schemer zag je al die
kleine zwarte bolletjes met een witte buik naast elkaar zitten. Fascinerend.
Met zo'n 60 km/u reden we al snel door het groen. Veel
rubber en palmolie plantages, sommige verwaarloosd. Tussendoor stukjes waar de
natuur meteen opbloeide. Beekjes met kolkend bruin water, en stukken land die
onder stonden. Het regenseizoen was net voorbij. ...schier eindeloze
palmplantages... Soms aan weerszijden zo dicht langs het spoor dat de takken de
trein toucheerden. Het leek alsof je ín de plantage was, alsof je onder de
palmbomen liep.
Kuala Lipis
Kuala Lipis was ooit een goudmijn-stadje. En het oude
centrum heeft nog steeds een wild-west gevoel. De Britten maakten het rond 1900
hoofdstad van de deelstaat. Toen er in 1922 een spoorlijn kwam, maakte de
ontwikkeling een sprong en werden er een handvol koloniale gebouwen neergezet:
station, residentie en state mosque.
En een rijtje stenen huizen in de hoofdstraat tussen station en rivier - toch
zie je de cowboys en huifkarren er zo nog doorheen rijden.
Na de onafhankelijkheid verhuisde de hoofdstad naar de
kust en werd Kuala Lipis minder belangrijk. Stadsuitbreidingen ogen erg
ongepland: losse stukken waar een mall
en woningen gebouwd werden, op flinke afstand van elkaar.
We wandelden wat rond. Langs sommige wegen lag een smal
randje jungle. Een stap in de jungle en het is donker, oneffen, de bodem vol
rottend organisch materiaal, dat ruik je, en het lawaai van duizenden insecten.
Twee stappen in de jungle en je loopt het risico te verdwalen.
Onderweg nog steeds plantages maar steeds meer verwilderd
groen ertussen.
Het laatste stuk verschenen kaarsrechte Karst gebergten
in het landschap, met kale rotsige zijkanten, soms iets voorover hellend,
struiken en bomen in scheuren en bovenop.
Gua Musang
Gua Musang heeft bijna dezelfde layout als Kuala Lipis.
Drie oude straatjes tussen station en rivier, en nieuwe wijken op flinke
afstand van elkaar, en alles gericht op autoverkeer. Alleen de koloniale gebouwen
ontbreken. In plaats daarvan heb je dan de Karst bergen die loodrecht omhoog
rijzen, onder andere pal achter het station.
Op het perron van het oude station sloegen we rechtsaf, in zuidelijke
richting. Aan het eind van het perron het trapje af en het spoor oversteken. Een
pad liep een hele kleine kampong in, van armoedige houten huisjes. Het leek
bijna uitgestorven, maar er scharrelden wat kinderen rond, die ons voorzichtig
bekeken. Het pad tussen de huisjes door, ook in zuidelijke richting. Bij een
beekje oversteken over een smal betonnen dammetje. Vlak daarna naar links en
over een iets grotere betonnen dam weer oversteken. Ik vond het eigenlijk te
smal, tot ik een stok vond om mijn balans te houden. Je stond nu 10 meter van
de rotswand, met een kartelrandje jungle ervoor. Er liep een soort pad omhoog,
tussen de gigantische bomen. Met behulp van touwen kon je verder omhoog. Meteen
omgeven door grote bladeren en afvallende takken. Ik moest na het tweede touw
passen, maar E ging nog iets verder. Daar stond een ladder, waarlangs je omhoog
kon naar een grot. Dat deden we dus niet. Dit was al een prachtig stukje jungle walk, hoe klein en kort ook.
Voor de derde etappe van de Jungle Railway stapten we 's
ochtends vroeg in de nachttrein die de avond tevoren vanaf de grens met Singapore
vertrokken was. Dit was een oudere trein die meer wiebelde en rammelde. We
wilden ontbijten in de restauratiewagen, maar de toast was al op. Voor gebakken
rijst was het nog te vroeg, bovendien was die niet veg. Dan maar met een kopje koffie genieten van het geweldige
uitzicht: Het landschap met opkomende zon en optrekkende ochtendmist was
prachtig.
We reden de bergen uit en de vlakke delta in. Ineens
reden we tussen groene rijstvelden. Na 5 uur en 200 km bereikten we Kota Bharu,
een echte grote stad. Hart van het conservatief-islamitische noordoosten. Je
zag veel gevels geïnspireerd op Arabische motieven. Maleis, Chinees en Arabisch
waren de meest gebruikte talen op gevels en richting-aanwijsborden. Engels en
Tamil waren behoorlijk naar de achtergrond gedrongen.
Het duurde een dagje voor de stad haar charmes aan ons
prijsgaf. Tussen lelijke hoogbouw lagen nog stukken oude kampong. Sommige huisjes waren oud en vervallen, andere zagen er
nog goed onderhouden uit. Het was er meteen heerlijk stil en vredig. Een paar
huizen moeten in hun tijd waren villa's geweest zijn: groot, fraai ontworpen,
met zeshoekige uitbouw en veranda. Nu helaas wat verwaarloosd. Ze zouden nog
net te redden zijn als iemand er nu aandacht aan zou geven. Maar iets verderop
stond hun lot al aangekondigd: nieuwbouwhuizen.
Pattani, het diepe zuiden van Thailand
Vanuit Kota Bharu moesten we Thailand in. Op dit stukje
spoorlijn rijden geen treinen meer, dus moesten we een uurtje met de bus. De
grens was een klassieker: eerst de formaliteiten om Maleisie uit te gaan. Dan
over een stuk niemandsland met een brug de grensrivier over lopen, parallel aan de ongebruikte spoorbrug. Dan de
formulieren en stempels halen om Thailand in te kunnen.
In Sungai Kolok konden we weer op de trein naar Yala stappen (120 km in 2 uur).
Eeuwenlang was Pattani een van de Maleise sultanaten. De hoogtijdagen waren in de 16de eeuw. In de 18de eeuw werd het veroverd door Thailand. Lang bleef het in naam Thai maar feitelijk zelfstandig. Begin 20ste eeuw werd het door Engeland en Thailand opgedeeld in een Thais en een Maleis stuk. Aan de westkant kreeg Thailand ook nog Satun, en het gaf zijn claims op andere sultanaten op - die werden onderdeel van Brits bezet gebied en later Maleisië. Dit was een verdrag tussen Engeland en Thailand, de Maleisische sultanaten over wie het ging, hadden niets te zeggen.
Thailand voerde in het aan hen toegewezen deel Thaiificatie-programma's in, wat niet goed viel en er ontstonden verzetsbewegingen die autonomie wilden, m.n. in het voormalige Pattani. Begin 21ste eeuw werden die overgenomen door IS-achtige groepen, die een Islamitisch Kalifaat willen vestigen, gewelddadiger zijn geworden en uit zijn op chaos en wetteloosheid, waarin hun criminele activiteiten floreren. Ze keren zich nu ook tegen de lokale bevolking omdat die niet streng genoeg in de leer zou zijn. Vooral politieagenten en -posten, monniken en kloosters, docenten en scholen, en treinen en spoorlijnen zijn doelwit van aanslagen.
Ondanks dat is het dagelijks leven over het algemeen rustig. Het is jammer dat het officiële reisadvies van het ministerie van buitenlandse zaken "rood" is, waarmee het gebied alleen maar verder geïsoleerd wordt. Rood hier is niet te vergelijken met het rood voor bv Syrië of Afghanistan. Als buitenstaander vallen alleen de zwaarbewapende militairen op die met de trein meereizen. (*)
Wij hadden de afgelopen tijd het lokale nieuws goed gevolgd. Momenteel leek het relatief rustig en voor buitenlanders veilig om door Pattani te reizen. We maakten twee treinreizen met een tussenstop in Yala.
Yala
Yala is een uitgestrekte, rustige, groene stad. Er is een grote wijk met alle provinciale instellingen, gebouwd in cirkels om de city pillar. De wegen zijn er rustig en breed en omlijnd met bomen. De ruime opzet betekent wel dat je soms een flink stuk moet lopen om ergens te komen.De city pillar
staat in een tempeltje midden in een rond park met visvijvers. Vissen voeren is
populair, en de vissen komen op je af zwemmen zo gauw je aan de oever
stilstaat. Honderden mondjes happen boven het water. De achterste vissen
dringen zo aan dat de voorste boven het water getild worden.
Aan het tempeltje hangen belletjes die zachtjes in de
wind tingelen. Binnen doen een paar mensen puja.
Aan het beeld van een monnik wapperen stukjes bladgoud.
Zo op het oog is alles pais en vree. Moslims voeren ook
de vissen, ook al is het een Boeddhistische traditie. En van onder een
hoofddoekje komt ook de brede, warme Thaise glimlach.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten