Met de nodige moeite kwam ik weer
in beweging. Ik moest immers terug naar Bangkok. Die 1100 km legde ik af middels
drie lange treinritten en drie kortere busritten. In de plaatsen Trang en
Kanchanaburi bleef ik ieder een paar dagen. Verder een nachtje in Phun Phin
(waar we ruim een maand eerder ook waren) en Ratchaburi (waar dan ineens weer
geen enkele buitenlandse toerist was).
Trang & de Canapy walk
Net
als de andere relatief jonge steden Hat Yai en Phatthalung in de regio (100
jaar, met de aanleg van de spoorwegen) heeft Trang een grote etnisch-Chinese
bevolking.
Trang
is een overstapplaats voor toeristen op weg naar de eilanden in de Andaman zee,
maar die blijven dus hoogstens één nacht. Dan missen ze aan de stad zelf niet
heel veel, maar wel aan de omgeving.
Bijna
alle oorspronkelijke begroeiing in Thailand is gekapt of afgebrand. In het
zuiden voor rubberplantages, in het midden voor rijstvelden. Hier en daar is
een stukje ontsnapt. Bij Trang is zo’n stukje van 1x4km oorspronkelijke jungle
nu een botanische tuin. Met een wandelpad erdoorheen.
Het
was ogenblikkelijk alsof je de jungle in liep. Dat was dan ook zo. Behalve het
pad en een paar bordjes met uitleg, in het Thai, was alles oorspronkelijke
jungle. Heel gevarieerd: dichter en dunner, lichter en donkerder, hoger en
lager, droger en natter.
Palmen,
varens, bamboe, hoge bomen, parasietplanten, lianen, gigantische bladeren – het
was er allemaal. In
de verte hoorde je steeds verkeersgeluid, maar dichterbij vogels, insecten en
het geritsel van hagedissen die door de bladeren schoten.
Op
een gegeven moment dook tussen het groen een menie-rode stellage op: de ijzeren
uitkijktoren. Die kon je tot zo'n 9m hoogte beklimmen. Dan was er een ijzeren hangbrug
naar de volgende toren, zo’n 40m verder. Daar kon je met de trap verder omhoog
en naar de volgende, hogere hangbrug. Dat alles nog een keer tot de derde en
middelste hangbrug die op 18m hoogte hing. Dan liep je echt langs de hogere
boomtoppen, en keek neer op de lagere stukken bos. Dat was wel heel bijzonder.
Na
de canapy walk ging het pad verder en
kwam het natte gedeelte, de “swamp”.
Vandaag was het er niet al te nat, alleen het middengedeelte stond onder water.
Je liep over een lange betonnen walkway.
Vandaar
liep een pad terug naar het beginpunt. Al met al had de wandeling een dik uur
geduurd. Even pauze bij het winkeltje. De dames van het winkeltje en de
informatiekiosken hadden een soort jungle-camouflage-bloesje als uniform. Heel
charmant.
Kanchanaburi &
de Khmer tempels
Kanchanaburi is het bekendst vanwege de "Brug over de
River Kwai" en de verschrikkingen van de Burma-spoorlijn. Ook is het een
uitvalsbasis voor veel natuurschoon verderop in de vallei. Zo is één straat van
het stadje een waar toeristen-ghetto geworden met een aaneenschakeling van
guesthouses, bars, restaurants en massaga-salons.
Als je 's avonds wat wilt drinken waren er legio
mogelijkheden. Er zijn bars met groepen bier drinkende mannen. Er zijn grote
sport-cafes met grote tv-schermen. Er zijn coctail bars met a/c en
fluoriserende verlichting. Er zijn bars waar op een podium muziekinstrumenten
klaar staan (maar nog geen muzikanten). Er zijn bars waar dames met diepe
decolletés je helpen je biertje snel leeg te drinken en nog wat te bestellen. Dan
was er nog het bankje voor de supermarkt, waar een man zijn binnen gekochte
blikje bier leegdronk. Het was nog niet eens de setting, maar vooral zijn wezenloze gezichtsuitdrukking die het een
trieste aanblik gaf.
En dan is er nog een minder bekende bezienswaardigheid. Ik
heb op mijn reizen veel tempels bezocht, en vaak waren dat Khmer tempels,
satelliet steden van het befaamde Angor Wat.
Prasat Muang Singh is de meest westelijke Khmer site en ver van de anderen in Cambodia
en de Isan. Ook relatief ver van Kanchanaburi, 40km, en het enige OV is de
trein. Die gaat maar een paar keer per dag en eigenlijk is er maar één
combinatie van treinen heen en terug die te doen is. Dan moet de trein wel op
tijd zijn.
|
De Brug over de River Kwai |
Volgens het bord naast de ticket counter zou de trein 10
minuten te laat aankomen, dat moet te doen zijn. Hele schoolgroepen stonden te
wachten. En al drie speciale wagons voor buitenlanders tegen toeristenprijs
(100b), omdat hier ook de passage over De Brug in zit. Toen de trein uit
Thonburi aankwam, werd de locomotief losgekoppeld, die kwam onze wagons
ophalen, reed een stuk vooruit, toen weer achteruit om de wagons uit Thonburi
aan te koppelen. Zo werden we een extra lange trein.
|
de Kwae Noi |
Héél langzaam reden we over De Brug. Grappig om dat nu van de
andere kant te zien, net als de markt van Samut Songkhram, die we ook van twee
kanten gezien hebben. Al was de kijkende menigte hier dan toch minder groot. Na
De Brug volgde het traject de vallei van de Kwae Noi. Veel landbouw,
rijstvelden, mais, bananen, gewassen die ik niet kende. Zo nu en dan
onontgonnen stukjes land met de bamboe bossages die zo kenmerkende waren voor
de Hellfire Pass. Dorpjes,
Buddhistische kloosters, scholen, kinderen en landarbeiders die naar de trein
zwaaiden. Soms hadden we zicht op de rivier, die ondanks zijn naam behoorlijk
breed was.
|
stationnetje Tha Kilen |
Met een klein kwartier vertraging kwamen we aan op
stationnetje Tha Kilen. Er stapten een paar toeristen uit, op wie een busje
stond te wachten. De meesten reden blijkbaar door tot het eindpunt van de lijn.
Ik was de enige die de 500m lange weg van het station naar het dorp liep,
tussen de akkers door. Het was tegen 12u, een verzengende hitte had alles stil
gelegd. Het was schitterend!
Het dorp was een T-kruising met 8 loodsachtige gebouwen.
Een ervan was een soort winkeltje waar een heel oud mevrouwtje zat. Het lukte
niet goed te communiceren, ze begreep niet dat ik om een colaatje vroeg. Gelukkig
kon ik het zelf pakken. Maar toen ik mijn stok vergat, kwam ze wel roepend
achter me aan – en uit haar gebaren bleek dat ze heel goed begreep waarom ik
die bij me had. En nodig had.
De ingang van de historische site was nog eens 500m
verder, vlak voor de eeuwenoude stadsmuren. De site was 9 eeuwen oud en ruim 40 jaar geleden opgegraven uit de
jungle en mooi onderhouden. De terreinen tussen muur, gracht en gebouwen werden netjes aangeharkt. Bij
historische monumenten zijn dat vaak grasvelden, hier was het een open bos.
Een pad tussen de bomen door leidde naar het centrale
gedeelte, de restanten van een tempel. Buitenmuren, een omgang die nog deels
overdekt was, een middengebouw met een beeld en een tweede, hoger gebouw
waarvan het dak nog intact was, met een beeld. De stenen waren verweerd en
bemost en heet in de zon. Het straalde macht en kracht uit.
Ik was alleen hier. Ik at mijn broodjes op de binnenplaats
van het hoofdgebouw. Daarna wandelde ik naar het parkeerterrein waar toiletten
waren. En een stalletje met fried noodles.
Die zoete broodjes voelden toch als een snack, dus een echte lunch was wel
aanlokkelijk.
Toen ik die op had, had ik ineens nog maar drie kwartier
tot de trein zou vertrekken. Maar ik wilde nog wel zien hoe de stad aan de
rivier lag, dus liep ik langs de
zuidmuur. Dat was toch verder dan ik dacht en de tijd werd krap. Ik kwam
precies dat kwartier te kort. Tussen stadmuur en rivier was het gebeautified, een soort park met overdekte
zitjes en iets wat misschien een restaurant was en gastenkamers. Hier had je
ook wel even kunnen zitten genieten van het uitzicht. Maar Ik moest serieus
doorstappen om de trein te halen. En met 37 graden is dat eigenlijk niet wat je
wilt. Terug door de poort, de toegangsweg, door het dorp, de stationsweg. Van
oververhitting had ik eigenlijk geen last, wel van mijn benen. Met 5 minuten
speling kwam ik op het station aan. Ik kon nog net een kopje koffie kopen voor
de trein kwam.