donderdag 28 februari 2019

Thailand Reisverslag 2019/4 Canapy walk en Khmer tempel

Met de nodige moeite kwam ik weer in beweging. Ik moest immers terug naar Bangkok. Die 1100 km legde ik af middels drie lange treinritten en drie kortere busritten. In de plaatsen Trang en Kanchanaburi bleef ik ieder een paar dagen. Verder een nachtje in Phun Phin (waar we ruim een maand eerder ook waren) en Ratchaburi (waar dan ineens weer geen enkele buitenlandse toerist was).

Trang & de Canapy walk

Net als de andere relatief jonge steden Hat Yai en Phatthalung in de regio (100 jaar, met de aanleg van de spoorwegen) heeft Trang een grote etnisch-Chinese bevolking.
Trang is een overstapplaats voor toeristen op weg naar de eilanden in de Andaman zee, maar die blijven dus hoogstens één nacht. Dan missen ze aan de stad zelf niet heel veel, maar wel aan de omgeving.

Bijna alle oorspronkelijke begroeiing in Thailand is gekapt of afgebrand. In het zuiden voor rubberplantages, in het midden voor rijstvelden. Hier en daar is een stukje ontsnapt. Bij Trang is zo’n stukje van 1x4km oorspronkelijke jungle nu een botanische tuin. Met een wandelpad erdoorheen.

Het was ogenblikkelijk alsof je de jungle in liep. Dat was dan ook zo. Behalve het pad en een paar bordjes met uitleg, in het Thai, was alles oorspronkelijke jungle. Heel gevarieerd: dichter en dunner, lichter en donkerder, hoger en lager, droger en natter.

Palmen, varens, bamboe, hoge bomen, parasietplanten, lianen, gigantische bladeren – het was er allemaal. In de verte hoorde je steeds verkeersgeluid, maar dichterbij vogels, insecten en het geritsel van hagedissen die door de bladeren schoten.

Op een gegeven moment dook tussen het groen een menie-rode stellage op: de ijzeren uitkijktoren. Die kon je tot zo'n 9m hoogte beklimmen. Dan was er een ijzeren hangbrug naar de volgende toren, zo’n 40m verder. Daar kon je met de trap verder omhoog en naar de volgende, hogere hangbrug. Dat alles nog een keer tot de derde en middelste hangbrug die op 18m hoogte hing. Dan liep je echt langs de hogere boomtoppen, en keek neer op de lagere stukken bos. Dat was wel heel bijzonder.

Na de canapy walk ging het pad verder en kwam het natte gedeelte, de “swamp”. Vandaag was het er niet al te nat, alleen het middengedeelte stond onder water. Je liep over een lange betonnen walkway.

Vandaar liep een pad terug naar het beginpunt. Al met al had de wandeling een dik uur geduurd. Even pauze bij het winkeltje. De dames van het winkeltje en de informatiekiosken hadden een soort jungle-camouflage-bloesje als uniform. Heel charmant.


Kanchanaburi & de Khmer tempels

Kanchanaburi is het bekendst vanwege de "Brug over de River Kwai" en de verschrikkingen van de Burma-spoorlijn. Ook is het een uitvalsbasis voor veel natuurschoon verderop in de vallei. Zo is één straat van het stadje een waar toeristen-ghetto geworden met een aaneenschakeling van guesthouses, bars, restaurants en massaga-salons.

Als je 's avonds wat wilt drinken waren er legio mogelijkheden. Er zijn bars met groepen bier drinkende mannen. Er zijn grote sport-cafes met grote tv-schermen. Er zijn coctail bars met a/c en fluoriserende verlichting. Er zijn bars waar op een podium muziekinstrumenten klaar staan (maar nog geen muzikanten). Er zijn bars waar dames met diepe decolletés je helpen je biertje snel leeg te drinken en nog wat te bestellen. Dan was er nog het bankje voor de supermarkt, waar een man zijn binnen gekochte blikje bier leegdronk. Het was nog niet eens de setting, maar vooral zijn wezenloze gezichtsuitdrukking die het een trieste aanblik gaf.

En dan is er nog een minder bekende bezienswaardigheid. Ik heb op mijn reizen veel tempels bezocht, en vaak waren dat Khmer tempels, satelliet steden van het befaamde Angor Wat.
Prasat Muang Singh is de meest westelijke Khmer site en ver van de anderen in Cambodia en de Isan. Ook relatief ver van Kanchanaburi, 40km, en het enige OV is de trein. Die gaat maar een paar keer per dag en eigenlijk is er maar één combinatie van treinen heen en terug die te doen is. Dan moet de trein wel op tijd zijn.

De Brug over de River Kwai
Volgens het bord naast de ticket counter zou de trein 10 minuten te laat aankomen, dat moet te doen zijn. Hele schoolgroepen stonden te wachten. En al drie speciale wagons voor buitenlanders tegen toeristenprijs (100b), omdat hier ook de passage over De Brug in zit. Toen de trein uit Thonburi aankwam, werd de locomotief losgekoppeld, die kwam onze wagons ophalen, reed een stuk vooruit, toen weer achteruit om de wagons uit Thonburi aan te koppelen. Zo werden we een extra lange trein.

de Kwae Noi
Héél langzaam reden we over De Brug. Grappig om dat nu van de andere kant te zien, net als de markt van Samut Songkhram, die we ook van twee kanten gezien hebben. Al was de kijkende menigte hier dan toch minder groot. Na De Brug volgde het traject de vallei van de Kwae Noi. Veel landbouw, rijstvelden, mais, bananen, gewassen die ik niet kende. Zo nu en dan onontgonnen stukjes land met de bamboe bossages die zo kenmerkende waren voor de Hellfire Pass. Dorpjes, Buddhistische kloosters, scholen, kinderen en landarbeiders die naar de trein zwaaiden. Soms hadden we zicht op de rivier, die ondanks zijn naam behoorlijk breed was.

stationnetje Tha Kilen
Met een klein kwartier vertraging kwamen we aan op stationnetje Tha Kilen. Er stapten een paar toeristen uit, op wie een busje stond te wachten. De meesten reden blijkbaar door tot het eindpunt van de lijn. Ik was de enige die de 500m lange weg van het station naar het dorp liep, tussen de akkers door. Het was tegen 12u, een verzengende hitte had alles stil gelegd. Het was schitterend!

Het dorp was een T-kruising met 8 loodsachtige gebouwen. Een ervan was een soort winkeltje waar een heel oud mevrouwtje zat. Het lukte niet goed te communiceren, ze begreep niet dat ik om een colaatje vroeg. Gelukkig kon ik het zelf pakken. Maar toen ik mijn stok vergat, kwam ze wel roepend achter me aan – en uit haar gebaren bleek dat ze heel goed begreep waarom ik die bij me had. En nodig had.

De ingang van de historische site was nog eens 500m verder, vlak voor de eeuwenoude stadsmuren. De site was 9 eeuwen oud en ruim 40 jaar geleden opgegraven uit de jungle en mooi onderhouden. De terreinen tussen muur,  gracht en gebouwen werden netjes aangeharkt. Bij historische monumenten zijn dat vaak grasvelden, hier was het een open bos.

Een pad tussen de bomen door leidde naar het centrale gedeelte, de restanten van een tempel. Buitenmuren, een omgang die nog deels overdekt was, een middengebouw met een beeld en een tweede, hoger gebouw waarvan het dak nog intact was, met een beeld. De stenen waren verweerd en bemost en heet in de zon. Het straalde macht en kracht uit.

Ik was alleen hier. Ik at mijn broodjes op de binnenplaats van het hoofdgebouw. Daarna wandelde ik naar het parkeerterrein waar toiletten waren. En een stalletje met fried noodles. Die zoete broodjes voelden toch als een snack, dus een echte lunch was wel aanlokkelijk.

Toen ik die op had, had ik ineens nog maar drie kwartier tot de trein zou vertrekken. Maar ik wilde nog wel zien hoe de stad aan de rivier lag, dus  liep ik langs de zuidmuur. Dat was toch verder dan ik dacht en de tijd werd krap. Ik kwam precies dat kwartier te kort. Tussen stadmuur en rivier was het gebeautified, een soort park met overdekte zitjes en iets wat misschien een restaurant was en gastenkamers. Hier had je ook wel even kunnen zitten genieten van het uitzicht. Maar Ik moest serieus doorstappen om de trein te halen. En met 37 graden is dat eigenlijk niet wat je wilt. Terug door de poort, de toegangsweg, door het dorp, de stationsweg. Van oververhitting had ik eigenlijk geen last, wel van mijn benen. Met 5 minuten speling kwam ik op het station aan. Ik kon nog net een kopje koffie kopen voor de trein kwam.


zondag 17 februari 2019

Thailand Reisverslag 2019/3 Bestemming bereikt: Satun

De laatste treinrit in zuidelijke richting was naar Hat Yai, de grootste Thaise stad ten zuiden van Bangkok en een belangrijke transport hub. Voor Maleisië is Hat Yai wat Amsterdam voor Engeland is: waar je een weekend naar toe gaat voor alles wat god en je eigen land verboden hebben.

Wij bleven er dit keer alleen voor de lunch. Met een minibusje staken we door naar de westkant van Thailand, de Andaman kust. Hier was het warmer en zonniger.

In Satun werden we hartelijk ontvangen in het inmiddels vertrouwde guesthouse/resort. De receptioniste en de tuinman waren ieder 10 kg aangekomen -een groot gezondheidsprobleem in Thailand- maar verder was alles hetzelfde.

Huisje boompje beestje



We waren nu voor de vierde keer in vijf jaar in Satun. En we vonden het er nog steeds heerlijk. Waar 'm dat in zat? Een combinatie van van alles.
Het resort waar we zitten is prachtig. De huisjes smaakvol ontworpen en redelijk onderhouden. Comfortabel bed en volop ruimte. Een eigen veranda die uitkijkt op de zorgvuldig onderhouden tuin. Belangrijk is natuurlijk het zwembad waar je 's middags kunt afkoelen. Het is hier meestal niet druk, door de week zijn er vaak maar een paar huisjes bezet, in het weekend meer. De bezoekers zijn een mix van westerlingen die op Langkawi wonen en Maleise en Thaise gezinnen. Bijna altijd rustige mensen. De staf is altijd aardig en behulpzaam.
Het resort ligt aan de rand van de stad, tussen koeienweides en hoge palm- en tamarinde-bomen. Als de zon opkomt is het eventjes een hels kabaal van vogels en insecten, die precies gelijk met de moskee in de verte beginnen.


De stad is een kwartier lopen. Satun is een kleine stad, met toch wel wat restaurantjes waar we lekker kunnen eten. Rijke, romige Thaise curry bij de één, pittige Maleise noodles bij de ander, Engelse pizza bij een van de schaarse expats die hier woont.
Bijna iedere wandeling de stad in beleven we wel wat nieuws of onverwachts. We ontdekken een nieuw straatje of een nieuwe winkel, we proberen koffie in een nieuw koffiestalletje, we zien poezen op de vreemdste plekken liggen slapen, we zien een slang kronkelend de weg oversteken, we zien een nieuwbouwproject of juist een vervallen hoekje.

Buiten de stad kun je de mooiste wandelingen maken. Tussen rubberplantages en visvijvers, of door de mangrovebossen. In een rubberplantage zagen we voor het eerst een paar bomen met de bakjes gevuld met verse rubber. Normaal worden die al ‘s ochtends vroeg geleegd, óf je ziet oude verwaarloosde bomen. Wandelend door de mangrove kwamen we tot 8½km van de Maleise grens. Hemelsbreed. Met ondoordringbare mangrove, moeras, delta en jungle ertussen. Over de weg zou het 80km zijn.


We maakten twee trips wat verder de stad uit. De jongedame bij wie we 5j geleden onze allereerste iced coffee kochten, en die zo’n indruk maakte met de aandacht en zorgvuldigheid waarmee ze die maakte, was inmiddels een paar keer verhuisd en had nu een koffiestalletje 30km verderop. Het was heel leuk haar weer te zien.


Onze receptioniste nodigde ons uit voor een tochtje naar een vissersdorpje dat tot voor kort alleen over het water bereikbaar was. Nu reed je 10km door mangrovebossen over een brede weg. Het gehuchtje was een andere kant van Thailand: eenvoudige houten huisjes op palen, het leven was hier zwaar en armoedig.
We spraken een paar vrijwilligsters die een jaar in een vergelijkbaar dorpje werkten. Dat is pas pittig: niemand die goed Engels kan, nooit eens echt lekker eten, helemaal op jezelf aangewezen.

Red Bull


De temperaturen lopen steeds verder op, tot zo'n 36 à 36 graden.
Het enige wat je in de drukkende hitte nog wel een energie-boost kan geven is een iced coffee. En dan zo een met condensed milk, koffiemelk én melkpoeder. Het is verkoelend en oppeppend tegelijk. De combinatie van cafeïne, suiker en melkvetten doet blijkbaar iets met je - nog uren later ben je klaarwakker. Het recept voor Red Bull is hiervan afgeleid.
Je denkt misschien dat Red Bull uit Oostenrijk komt. Nee, het is een Thaise uitvinding, maar de ontdekker had een Oostenrijker in de arm genomen voor de marketing. En dat die succesvol is gebleken, mag je wel zeggen. De familie Yoovidhya is één van de rijkste van Thailand.
Doe mij maar de “originele versie” – soms met melk en soms zwart - maar altijd met minder suiker dan de Thai gewend zijn.

Chinese New Year


Sommige Thaise steden, zoals Ayutthaya en Trang, hebben zo’n prominente Chinese bevolking dat CNY daar wekenlang het openbare leven beheerst. Er zijn een soort jaarmarkten, braderieën, podia met muziek en voorstellingen, optochten met draken en trommels, iedereen heeft nieuwe rode kleding aan, en er worden maaltijd op tafel gezet voor de voorouders.
In Satun is dat allemaal veel minder. Het is al heel wat dat door de hele stad rode lampionnen hangen. Vuurwerk doet het ook goed. En veel zaken gaan een paar dagen of een weekje dicht, dus de toch al stille stad lijkt bijna uitgestorven.
Dat ze het hier allemaal wat ruimer zien, merk je ook aan dat je bv kleine moslimaatjes in rode CNY jurkjes ziet lopen.

Honden en katten


In het algemeen kun je zeggen dat steden poezen-territoria zijn, en het platteland honden-territorium. Daarom heb je in Azië, als je een wandeling de stad uit maakt, altijd een stok nodig. Van fietser hoor je verhalen dat ze recht op hun kuiten af gaan. Als je hier gaat fietsen, wordt dan ook een rabiës vaccinatie aangeraden. Dan heb je 48u i.p.v. 24u de tijd om het levensreddende serum te vinden, mocht je gebeten worden.
Satun is (ook) volgens deze indeling maar net een stad. Overdag wel, dan zie je de poezen rondlopen, of voor het huis / de winkel waar ze thuishoren op de stoep liggen slapen. Ze geven kopjes en laten zich onder hun kin aaien.

Maar na 8u 's avonds, als het donker is en het buiten wat rustiger wordt, nemen de honden de straten over. Groepjes honden zwerven rond, en waar je overdag rustig een slapende hond kon passeren, blaffen ze je nu na. De een steekt de ander aan, en voor je het weet heb je een heel concert. Ze zijn niet helemaal verwilderd: als ze te dichtbij komen is het meestal genoeg om een waarschuwende vinger op te steken (letterlijk) en dan druipen ze af. 
De poezen hebben zich wat verder teruggetrokken, je ziet ze nog wel her en der liggen slapen, maar ze houden zich stilletjes.