Er is een hoos aan televisie programma's over mensen die verdwalen in de jungle, overlijden op wereldreis, of het juist ternauwernood overleven. Dat deed me terugdenken aan een van de hachelijke ervaringen die ik zelf gehad heb. Ik ben gezegend met een behoorlijk gevoel voor richting, maar verdwalen in de jungle kan je wel heel gemakkelijk overkomen.
November 2000. We
hadden het plan opgevat om in een maand tijd Sumatra van zuid naar noord door
te trekken. Ik had al heel wat gereisd in Azie, maar ik was nog nooit in zo'n
uitgestrekt en dunbevolkt gebied geweest. Behalve lange-afstands-nachtbussen
(die ik vermeed) was er nauwelijks openbaar vervoer. En als het er al was,
was het langzaam en onbetrouwbaar. Zo hebben we in een plaatsje drie ochtenden op de
aangewezen plek gestaan voor er een busje ook daadwerkelijk vertrok. En zijn we
drie keer tegen het vallen van de avond uit een bus gestapt die bij lange na
nog niet op z'n eindbestemming was, om bij daglicht een onderkomen te kunnen
zoeken.
Dunbevolkt dus.
Zodoende
vorderden we moeizaam en langzamer dan gepland en waren meer tijd kwijt met
onderweg zijn, dan met genieten van de mooie plekjes. Maar in het stadje Sungai
Panui (Sungai Penuh) in de Kerinci vallei gunden we onszelf een paar dagen
pauze. We bezochten er een aangename hot spring..
Zicht vanuit de vallei op de uitlopers van de bergen |
Rondom de Kerinci
vallei lag het Kerinci National Park, een gebied van honderden kilometers. Een
wandeling door de jungle zou geweldig zijn, maar we deden geen onverantwoorde
dingen, dus we gingen eerst informeren bij het NP-hoofdkwartier. Waar kon je
een mooie wandeling maken, en hoe pakte je dat aan met vervoer naar het
beginpunt en een gids? Een groepje rangers legde ons de verschillende
mogelijkheden uit. Het gebied waar we eergister met de bus vanaf Tapan
doorgereden waren, leek ons wel wat. Een van de rangers zei dat hij een
autootje had om er naar toe te rijden en wel wilde gidsen. Voor hem
waarschijnlijk een schnabbel erbij.
Hij ging thuis
zijn auto halen, een blauw mini-pickup-truckje van zijn broer, dat bijna niet
in zijn één te schakelen was en nauwelijks remmen had. We parkeerden 15 km verderop, bij een klein eethuisje langs de weg. Om 10u gingen we op pad, eerst tien minuten over de weg, en toen een pad in. Het pad werd snel slechter, en het bos dichter. Er groeiden zoveel takken, varens en doornige struiken over het pad, dat ik bijna steeds gebukt moest lopen, soms was het bijna kruipen. Het leek een soort tunnel tussen/onder dichte varenstruiken door. Als langste van de drie had ik daar het meeste last van, en ik was zo daar mee bezig dat plezier in de wandeling en de omgeving er bij inschoot.
Na een uurtje
hadden we overleg: omkeren of betere paden opzoeken? Ik wilde geen spelbreker
zijn en zo snel stoppen, dus probeerden we onze gids duidelijk te maken dat hij
betere paden moest opzoeken; hij leek het te begrijpen.
Maar na nog een
half uurtje, leek hij steeds minder zeker van zijn zaak, keerde geregeld op
zijn schreden terug. We maakten duidelijk dat we nu echt naar de doorgaande weg
terug wilden. Ja, ja, volg me maar, deze kant op, gebaarde hij dan. Toen hij,
na een expliciete vraag of hij wist waar de weg was, zei: we moeten vertrouwen
op Allah, nam mijn vertrouwen in hém behoorlijk af. Intussen kon je het al geen
pad meer noemen wat we liepen: voortdurend moesten we ons een weg banen door de
slingerplanten, doornstruiken en kreupelhout. Toen ik op m'n kompas zag dat we
voortdurend van richting veranderden, en eigenlijk maar wat liepen te dolen,
begon ik me zorgen te maken. Ik wist dat hij het niet wist, maar had zelf in
het begin ook niet opgelet hoe we liepen. Normaal zou ik altijd exact dezelfde
weg terug hebben kunnen vinden, maar nu dus niet. We hadden immers een
officiële ranger van de parkbeheerorganisatie bij ons. Kun je het beter doen?
Bij gebrek aan
beter volgden we nog een keer de gids: hij wees naar een heuveltop, en zei dat
hij vandaar zeker de weg zou weten/zien. Intussen was er van een pad absoluut
geen sprake meer; het werd een gevecht door de begroeiing, waarbij we intussen
al de nodige bloedende schrammen en scheuren in onze kleren hadden opgelopen. Het
werd echt eng toen we als het ware over een dak van varens op het kreupelhout
verzeilden, meters boven de grond. Zo nu en dan brak een tak of verstapte je
je, en viel je een meter naar beneden. Het idee hier wat te breken of zelfs
maar je enkel te verstuiken, was angstaanjagend.
De gids gaf toe
dat hij wel bekend was in een ander deel van het bos, maar aan deze kant
eigenlijk nooit geweest was. Als we dat eerder geweten hadden! Hij had het
intussen al over in het bos slapen, en hopen dat ze ons morgen zouden komen
zoeken. Wie zou ons eigenlijk missen en wie wist in welk gebied we waren gaan
wandelen? En hoe grootschalig zou een eventuele zoektocht zijn? Ik maakte me nu
echt ernstig zorgen hoe dit af zou lopen.
Na een zware
tocht van zo'n drie kwartier over 100 meter, waren we bij de heuveltop waar de
gids zijn hoop op gevestigd had. Tevergeefs. We zagen de regenbui al over de
eerstvolgende bergrug aankomen.
Kerinci National Park |
Nu het duidelijk
was, dat onze gids geen enkel goed idee meer had, werd het tijd om de leiding
in handen te nemen. En daar ging onze gids dankbaar in mee. In het zand
tekenden we hoe de berghelling ten westen van de vallei lag. Als we naar het
oosten zouden lopen, moesten we ergens uitkomen. Zwak punt in dit plan was, dat
het wel 10 of 20 km kon zijn, en we misschien maar 250m per uur aflegden, dwars
door de bush. Dat kon dus 4 à 8 dagen duren. Vier dagen zouden we dit toch vol
moeten kunnen houden, zonder eten? Ik koos voor zuidoost als richting, omdat ik meende dat
de weg ten zuiden van ons moest zijn. In ieder geval leek een rechte lijn ons
beter dan cirkeltjes draaien. Hoe moeilijk het intussen ook was, we konden
elkaar om de beurt een beetje opbeuren.
Na een tijdje
stonden we weer voor zo'n stuk varenbos waar we hoog over het kreupelhout
zouden moeten, ook een schrikbeeld. We hoorden een riviertje en overwogen dat
stroomafwaarts te volgen - dan moest je toch ook altijd ergens uitkomen. De
afdaling ernaartoe was ook weer erg gevaarlijk: hoe lager we kwamen, hoe
zompiger en gladder het werd. Dus of je gleed naar beneden of je zat
vastgezogen in de modder. Na zo'n 20 minuten kwamen we bij het riviertje, een smal
snelstromend beekje, en kon ik het bloed van mijn gezicht wassen. Maar de
begroeiing bleek zo dicht, dat het onmogelijk zou zijn het te volgen. Bovendien
liep het naar het noorden, intuïtief de verkeerde richting.
Er zat niets
anders op dan de helling weer omhoog te klauteren, ons van de ene naar de andere
boomstam vastklampend. Na pakweg een uur waren we terug op de plaats waar we
het rivier-plannetje opgevat hadden. Dus toch maar weer teruggeschakeld naar het
oorspronkelijke plan: een zo recht mogelijke lijn naar het zuidoosten. Onze
gids was al lang overgeschakeld op "volgen", hooguit vragen of we zo
goed gingen. Zelf voelde ik me er al beter bij tenminste een plan te hebben, en
niet meer doelloos achter hem aan te zwalken. Als je op een zacht pak
varenbladeren uitrustte, en vergat dat het straks zou gaan regenen, dacht je
het zelfs nog een tijd vol te kunnen houden.
Maar intussen was
ik ook behoorlijk uitgeput. We liepen immers niet, maar vochten ons door
struikgewas en steile hellingen op of af. Lianen grepen je geregeld vast: soms
om je voeten zodat je struikelde, soms om je lichaam zodat je ze stuk moest
trekken of jezelf los moest maken.
De gids speurde
naar afgebroken takjes, zodat we soms en stukje over een relatief begaanbaar
oud dieren-spoor liepen (maar ook steeds weer kwijtraakten) terwijl ik in de
gaten hield dat de overwegende richting zuidoost bleef, voor zover het terrein
dat toeliet. Eigenlijk was zo een goede taakverdeling gegroeid.
Boom met stekels |
Op een gegeven
moment zag ik een mooie paddestoel in het gras, waarvan ik zeker meende die eerder gezien
te hebben. Als het klopte zou er zo meteen aan de rechterkant een doornige stam
komen, en wel op een punt waar ik me herinnerde dat we nog op een soort van pad
liepen, vele uren geleden. Inderdaad, de doornige stam kwam, en hoewel de gids
er alweer voorbijgesneld was, riep ik 'm terug en stond erop hier naar links,
naar het zuiden te gaan. Ineens zag het er naar uit dat we vandaag nog thuis
zouden komen! Wat een opluchting! Bijna meteen barstte de langverwachte
stortbui los. Als die gekomen was voordat ik dacht dat we er uit zouden komen,
denk ik niet dat ik de moed er nog in had weten te houden.
Al snel herkenden
we dit inderdaad als het pad dat ik zo ongemakkelijk vond, maar waar we nog
niet verdwaald waren. We vonden zelfs mijn zonnebrandcrème terug, die ik 's
ochtends kwijt geraakt was toen mijn rugzak in de takken was blijven hangen en
opengeritst. Doorweekt, en soms half kruipend en steeds wegglijdend over natte
takken en bladeren, werd zelfs onze gids vrolijk. Hij kuste het asfalt toen we
uiteindelijk terug waren bij de weg.
Terug naar het
eethuisje, waar ik alles uitrok en uitwrong en mijn t-shirt te drogen hing bij
het houtvuur, terwijl we een kopje hete koffie dronken.
Onze gids bracht
ons terug naar de stad. We wilden mee naar zijn, inmiddels nagenoeg verlaten,
kantoor. Hoewel we beseften hier geen westerse kwaliteitsnormen te kunnen
verwachten, waren we toch zo verontwaardigd over de onverantwoorde en
levensgevaarlijke situatie waar deze gids ons in gebracht had, dat we op het
NP-kantoor wilden klagen. Al was het maar om herhaling te voorkomen. In
hoeverre we daar in slaagden, was twijfelachtig, maar de boodschap dat we erg
ontevreden waren, kwam toch wel over.
Als landlopers
liepen we door het stadje terug naar het hotel. Vies, nat, gewond en met
gescheurde kleren. In het hotel kwamen ze spontaan met thermosflessen heet
water naar onze kamer rennen! De schrammen op gezicht, armen en vooral benen bleven
nog dagenlang pijnlijk.
Echt, je hoeft
niet hele rare of hele domme dingen te doen om in de jungle te verdwalen. De
grootsheid en de woestheid ervan is wel heel gemakkelijk te onderschatten.
*November 2000 - Augustus 2001 -
April 2016*