woensdag 23 november 2016

Waarom je altijd in de verkeerde trein stapt...


Als je in Haarlem op de trein naar Amsterdam stapt, voltrekt zich een voorspelbaar ritueel.
 


Er gaan acht treinen per uur. Ieder kwartier een intercity en een paar minuten daarna een stoptrein. De intercity heeft vaak een paar minuten vertraging. Geheel volgens NS-beleid wordt dit pas op de borden getoond als de trein zou moeten vetrekken (Net alsof ze het daarvoor nog niet weten. Ja ja.) Dan is de vraag, kan ik beter naar het andere perron lopen en de stoptrein nemen, of kan ik beter hier wachten? Het enige wat je zeker weet, is dat de NS nooit en te nimmer informatie zal geven welke trein als eerste gaat vertrekken.

Je blijft dus kijken naar de vertraging op het bord en de lampjes in de verte van de aankomende treinen. Wie komt eerst, de intercity of de stoptrein?

Soms is dat de stoptrein. Dan gaan hele groepen mensen de trap af, de tunnel door, de trap op, stappen in de stoptrein – en merken dan de de stoptrein een paar minuten langer stil blijft staan om de intercity voor te laten gaan (dat is immers een intercity met veel meer passagiers en heeft daarom voorrang).

Soms komen ze tegelijk binnen. Dan ga je in de intercity zitten – en merkt dat die een paar minuten blijft staan om de stoptrein voor te laten gaan (die is immers niet vertraagd en heeft daarom voorrang). Vervolgens sjokken we stapvoets het traject af. Misschien roept de conducteur om dat we helaas niet door kunnen rijden omdat we achter een stoptrein zitten. Alsof dat overmacht is. En niet de bewuste keuze van een verkeersleider...

Dit gebeurt bijna de helft van de keren dat ik de trein van Haarlem naar Amsterdam neem.

Maar niet vaak meer: ingaande de nieuwe dienstregeling lijken de treinen beter verspreid over het uur. Of zou de intercity voortaan 7 minuten vertraging hebben in plaats van 3?

woensdag 26 oktober 2016

Witte vogel


Plotseling remde de intercity flink af. Stapvoets reden we door de weilanden. De conducteur begon te spreken. Gelukkig deed de omroepinstallatie het dit keer wel. “Er zit, ligt of staat een zwaan op, of naast, de rails. Daarom rijden wij langzaam.” Met een plechtstatige intonatie om alle varianten van zit-ligt-staat-op-naast goed uit te laten komen.

Aan de andere kant van het gangpad zaten een oma en kleinkind. Ze keken uit het raam en riepen: “Kijk, daar zit-ie. Oh, het is geen zwaan, het is een gans!”

Misschien moet de blijkbaar gestandariseerde mededeling verder worden verruimd naar “Er zit, ligt of staat een witte vogel op, of naast, de rails.”

dinsdag 6 september 2016

Brood blog 4: Beleg

Gezond, bewust en lekker eten kunnen heel goed samengaan. Maar als het om broodbeleg gaat, is het niet zo gemakkelijk. Hoe heerlijk ons zelfgebakken brood ook is, we willen er soms iets smeuïgs op smeren. Zoetigheid op z'n tijd is lekker, maar je wilt ook wel eens wat hartigs. Kaas is te vet en te zout en ongeschikt voor veganisten en meestal ook voor vegetariërs.

De oplossing lijkt een bakje hummus (hoemoes, houmous, humus, humous) uit de winkel, maar dat bevat meestal ook veel te veel zout. Vaak wel 1,3 tot 1,6 gram per 100 gram. Slechts een enkele variant van een enkel merk met veel kruiden als smaakmaker, heeft een acceptabel zoutgehalte: 0,4 of hooguit 0,6%.
Aannemende dat je verder niet te veel "zondigt", mag je volgens het Voedingscentrum twee boterhammen per dag met minder gezond beleg (jam, stroop, chocoladehagelslag, fabrieks-hummus). Maar wie ons lekkere zelfgebakken brood eet, lust meer boterhammen. Wat moet daar dan op? 

een bakje zelfgemaakte hummus
Er zit niets anders op dan je eigen "smeersel op brood" te maken. De basis is een peulvrucht (zoals kikkererwten voor hummus, linzen of doperwten), een gegrilde groente (b.v. paprika, aubergine) of noten/pinda's. Die basis pureer je met olie of tahin. Het is belangrijk kruiden als smaakmaker te kiezen, en er niet gemakshalve te veel zout in te doen. Als je 200 gram smeersel maakt, mag je slechts 1 gram zout toevoegen. Dat is een halve milliliter of een/achtste theelepel of echt maar een heel klein mespuntje. Gebruik tahin zonder zout.

Als smaakmaker in hummus kun je denken aan chili flakes, koriander, peper of gerookte paprikapoeder. Je kunt ook varieren door er b.v. zongedroogde tomaat (dan zelf helemaal geen zout toevoegen), avocado of gekookte biet door te mengen.
een zelfgebakken boterham met hummus met zongedroogde tomaatjes
Let op dat smeersels met noten al gauw nogal vet kunnen zijn. Maar notensmeersels en pindakaas van óngebrande noten/pinda's zónder toegevoegd suiker en zout zijn ok.

Andere smeersels op brood zijn wortel-spread, bieslook-pesto, avocado (b.v. als guacamole), geroosterde aubergine, geroosterde paprika, etc. Het lijstje met recepten en suggesties hieronder zullen we geleidelijk uitbreiden.

Eet smakelijk!

Links:
De groene meisjes hartig vegan beleg
De groene meisjes beleg vegan nutella

Voedingscentrum beleg tips en beleg uit de schijf van vijf

zaterdag 13 augustus 2016

Metamorfose station Sloterdijk


Een selfie met Amsterdam Centraal op de achtergrond was al gewoon. Met Amsterdam Sloterdijk is de nieuwe trend.
Minder dan vijf jaar geleden was station Sloterdijk uitgestorven in het weekeinde. Door de weeks in de spits was het er altijd druk met overstappers en met scholieren en kantoorlui die in de kantoorwijk eromheen moesten zijn. ’s Avonds en in het weekeinde was het leeg en kaal, bijna eng en unheimisch.
 

Sindsdien zijn een dozijn grote kantoren omgebouwd tot hotels – net iets goedkoper dan de hotels in het centrum. Er zijn wat cafe's en eetcafe's verschenen. Het busstation op het oerlelijke voorplein is ontmanteld en vervangen door grote groene perken met wilde bloemen. Daarachter is een opstelbaan voor lange-afstands-bussen. Met de Duitse Flixbus of de Franse Ouibus of de Euroliner kun je half Europa bereiken voor een habbekrats.
De bussen staan voorbij het veld met wildbloemen. Goed om te weten, want er zijn geen aanwijsborden.

Het resultaat is dat het er vaak een gezellige drukte is van backpackende jongeren die een paar uur moeten wachten. Ze zitten in groepjes op de bankjes tussen het groen of op de stoep van het voorplein. Bij de Spar kun je wat proviand inslaan voor je reis of voor een picknick. De lucht van de laatste joint die ze in Amsterdam gekocht hebben verwaait.

Als er dan ook nog een paar grote festivals in Spaarnwoude, Westerpark of de Sloterplas zijn, en een kleine of grote stroom mensen hun pendelbus zoekt, wordt het helemaal kleurrijk. Hippieachtige gewaden wisselen af met glimmende weinig verhullende topjes. Stoere zwarte jacks en zware schoenen moeten een ielige tiener nog wat aanzien geven. Iemand die terugkomt van een zonvakantie en overstapt, zoekt zijn weg tussen de festivalgangers en de backpackers. Het is gewoon heel leuk geworden, in het weekeinde op station Sloterdijk.



zondag 12 juni 2016

Hotel Morin, Hue, Vietnam - 20 jaar later - van moeder op dochter

Samen met Hoi An was Hue de enige plaats op onze route die overlapte met mijn reis van 20 jaar geleden - toen begon Vietnam net open te gaan voor toeristen en was er nog nauwelijks infrastructuur. Meest opmerkelijk was nog dat we toen in Hue in het beste en goedkoopste hotel van de reis verbleven, het Morin, en dat dat nu helemaal was opgeknapt en een duur hotel. Een echt landmark, op een kruising van Le Loi en de brug. Er logeren was nu ver boven ons budet, maar ze hadden een goede deal voor het ontbijtbuffet. Evengoed duurder dan enig diner deze reis, maar toch. Er was een uitgebreide keuze uit fruit, vruchtensap, cornflakes, volkorenbrood, echte kaas, zelfgemaakte ananasjam - en nog veel meer. We zater op de binnenplaats naast de fontein - waar E. nog twee kikkers uit redde die niet tegen de gladde tegelwand opkwamen. Ommuurd door de verschillende vleugels van het hotel, in koloniale grandeur en wat misschien ooit een kazerne geweest was: grote kamers langs lange gangen die op de binnenplaats uitkeken. 
Hotel Morin 2015

Was het indertijd vergane koloniale glorie, met tegelvloer en enorme badkamers, nu was het allemaal uiterst goed verzorgd. We kwamen er alleen niet achter of het oude gebouw helemaal gesloopt en herbouwd was (maar daarvoor leken teveel dingen nog op vroeger) of "alleen" gerenoveerd (maar daarvoor leek het schuine stuk bij de kruising te groot). Uiteindelijk denk ik dat er een nieuwe, grotere vleugel is bijgebouwd, en de ingang gedraaid is.
Hotel Morin 1989
In de namiddag gingen we er weer naar toe voor de massage die we onszelf al tijden beloofd hadden. We hadden eerder al rondgekeken, de goedkopere spa's hadden wel heel slechte kritieken, en het Morin was nauwelijks duurder dan de opties die we overwogen. Na een kopje gemberthee werden we naar de kleedkamers geleid, waar E. een katoenen kimono kreeg en ik een zeer ruime korte broek. Eerst de stoomsauna - uitgevoerd in prachtig natuursteen. Daarna afkoelen in de jacuzzi - die iets warmer gemogen had. Dan de gewone sauna en nog eens afkoelen. Na een uurtje meldden we ons voor de massage. Twee leuke Vietnamese dames in een wit pakje wachtten ons op en lieten ons een kamer binnen met twee massagetafels. Het was extra leuk om te zien hoe de andere dame bovenop E. ging zitten om haar nek en schouders te masseren, terwijl ik voelde dat mijn dame hetzelfde bij mij deed. Niet te vergelijken met een Thaise massage, maar bij vlagen toch behoorlijk stevig. Het waren kleine meisjes, maar ze hadden wel kracht in hun handen. Ze moesten natuurlijk erg lachen om mijn lengte, mijn lichaamshaar, mijn grote neus, en soms weet ik niet waarom. In ieder geval was het leuk dat ze er lol in hadden.

Hotel Morin 1938
Bij het afrekenen vertelde de hostess van de spa dat haar moeder 20 jaar geleden in de huishouding in het hotel gewerkt had en dat ze als klein meisje wel eens mee kwam. Misschien hadden we elkaar dus al ooit gezien. Ik zei: doe de groeten aan je moeder. Zij zei: ik hoop dat jullie kinderen ook weer hier komen.

zaterdag 23 april 2016

Verdwaald in de jungle van Sumatra


Er is een hoos aan televisie programma's over mensen die verdwalen in de jungle, overlijden op wereldreis, of het juist ternauwernood overleven. Dat deed me terugdenken aan een van de hachelijke ervaringen die ik zelf gehad heb. Ik ben gezegend met een behoorlijk gevoel voor richting, maar verdwalen in de jungle kan je wel heel gemakkelijk overkomen.



November 2000. We hadden het plan opgevat om in een maand tijd Sumatra van zuid naar noord door te trekken. Ik had al heel wat gereisd in Azie, maar ik was nog nooit in zo'n uitgestrekt en dunbevolkt gebied geweest. Behalve lange-afstands-nachtbussen (die ik vermeed) was er nauwelijks openbaar vervoer. En als het er al was, was het langzaam en onbetrouwbaar. Zo hebben we in een plaatsje drie ochtenden op de aangewezen plek gestaan voor er een busje ook daadwerkelijk vertrok. En zijn we drie keer tegen het vallen van de avond uit een bus gestapt die bij lange na nog niet op z'n eindbestemming was, om bij daglicht een onderkomen te kunnen zoeken.
Dunbevolkt dus.

Zodoende vorderden we moeizaam en langzamer dan gepland en waren meer tijd kwijt met onderweg zijn, dan met genieten van de mooie plekjes. Maar in het stadje Sungai Panui (Sungai Penuh) in de Kerinci vallei gunden we onszelf een paar dagen pauze. We bezochten er een aangename hot spring..
Zicht vanuit de vallei op de uitlopers van de bergen
Rondom de Kerinci vallei lag het Kerinci National Park, een gebied van honderden kilometers. Een wandeling door de jungle zou geweldig zijn, maar we deden geen onverantwoorde dingen, dus we gingen eerst informeren bij het NP-hoofdkwartier. Waar kon je een mooie wandeling maken, en hoe pakte je dat aan met vervoer naar het beginpunt en een gids? Een groepje rangers legde ons de verschillende mogelijkheden uit. Het gebied waar we eergister met de bus vanaf Tapan doorgereden waren, leek ons wel wat. Een van de rangers zei dat hij een autootje had om er naar toe te rijden en wel wilde gidsen. Voor hem waarschijnlijk een schnabbel erbij.
Hij ging thuis zijn auto halen, een blauw mini-pickup-truckje van zijn broer, dat bijna niet in zijn één te schakelen was en nauwelijks remmen had.

We parkeerden 15 km verderop, bij een klein eethuisje langs de weg. Om 10u gingen we op pad, eerst tien minuten over de weg, en toen een pad in. Het pad werd snel slechter, en het bos dichter. Er groeiden zoveel takken, varens en doornige struiken over het pad, dat ik bijna steeds gebukt moest lopen, soms was het bijna kruipen. Het leek een soort tunnel tussen/onder dichte varenstruiken door. Als langste van de drie had ik daar het meeste last van, en ik was zo daar mee bezig dat plezier in de wandeling en de omgeving er bij inschoot.

Na een uurtje hadden we overleg: omkeren of betere paden opzoeken? Ik wilde geen spelbreker zijn en zo snel stoppen, dus probeerden we onze gids duidelijk te maken dat hij betere paden moest opzoeken; hij leek het te begrijpen.
Maar na nog een half uurtje, leek hij steeds minder zeker van zijn zaak, keerde geregeld op zijn schreden terug. We maakten duidelijk dat we nu echt naar de doorgaande weg terug wilden. Ja, ja, volg me maar, deze kant op, gebaarde hij dan. Toen hij, na een expliciete vraag of hij wist waar de weg was, zei: we moeten vertrouwen op Allah, nam mijn vertrouwen in hém behoorlijk af. Intussen kon je het al geen pad meer noemen wat we liepen: voortdurend moesten we ons een weg banen door de slingerplanten, doornstruiken en kreupelhout. Toen ik op m'n kompas zag dat we voortdurend van richting veranderden, en eigenlijk maar wat liepen te dolen, begon ik me zorgen te maken. Ik wist dat hij het niet wist, maar had zelf in het begin ook niet opgelet hoe we liepen. Normaal zou ik altijd exact dezelfde weg terug hebben kunnen vinden, maar nu dus niet. We hadden immers een officiële ranger van de parkbeheerorganisatie bij ons. Kun je het beter doen?

Bij gebrek aan beter volgden we nog een keer de gids: hij wees naar een heuveltop, en zei dat hij vandaar zeker de weg zou weten/zien. Intussen was er van een pad absoluut geen sprake meer; het werd een gevecht door de begroeiing, waarbij we intussen al de nodige bloedende schrammen en scheuren in onze kleren hadden opgelopen. Het werd echt eng toen we als het ware over een dak van varens op het kreupelhout verzeilden, meters boven de grond. Zo nu en dan brak een tak of verstapte je je, en viel je een meter naar beneden. Het idee hier wat te breken of zelfs maar je enkel te verstuiken, was angstaanjagend.
De gids gaf toe dat hij wel bekend was in een ander deel van het bos, maar aan deze kant eigenlijk nooit geweest was. Als we dat eerder geweten hadden! Hij had het intussen al over in het bos slapen, en hopen dat ze ons morgen zouden komen zoeken. Wie zou ons eigenlijk missen en wie wist in welk gebied we waren gaan wandelen? En hoe grootschalig zou een eventuele zoektocht zijn? Ik maakte me nu echt ernstig zorgen hoe dit af zou lopen.

Na een zware tocht van zo'n drie kwartier over 100 meter, waren we bij de heuveltop waar de gids zijn hoop op gevestigd had. Tevergeefs. We zagen de regenbui al over de eerstvolgende bergrug aankomen.

Kerinci National Park

Nu het duidelijk was, dat onze gids geen enkel goed idee meer had, werd het tijd om de leiding in handen te nemen. En daar ging onze gids dankbaar in mee. In het zand tekenden we hoe de berghelling ten westen van de vallei lag. Als we naar het oosten zouden lopen, moesten we ergens uitkomen. Zwak punt in dit plan was, dat het wel 10 of 20 km kon zijn, en we misschien maar 250m per uur aflegden, dwars door de bush. Dat kon dus 4 à 8 dagen duren. Vier dagen zouden we dit toch vol moeten kunnen houden, zonder eten? Ik koos voor zuidoost als richting, omdat ik meende dat de weg ten zuiden van ons moest zijn. In ieder geval leek een rechte lijn ons beter dan cirkeltjes draaien. Hoe moeilijk het intussen ook was, we konden elkaar om de beurt een beetje opbeuren.

Na een tijdje stonden we weer voor zo'n stuk varenbos waar we hoog over het kreupelhout zouden moeten, ook een schrikbeeld. We hoorden een riviertje en overwogen dat stroomafwaarts te volgen - dan moest je toch ook altijd ergens uitkomen. De afdaling ernaartoe was ook weer erg gevaarlijk: hoe lager we kwamen, hoe zompiger en gladder het werd. Dus of je gleed naar beneden of je zat vastgezogen in de modder. Na zo'n 20 minuten kwamen we bij het riviertje, een smal snelstromend beekje, en kon ik het bloed van mijn gezicht wassen. Maar de begroeiing bleek zo dicht, dat het onmogelijk zou zijn het te volgen. Bovendien liep het naar het noorden, intuïtief de verkeerde richting.

Er zat niets anders op dan de helling weer omhoog te klauteren, ons van de ene naar de andere boomstam vastklampend. Na pakweg een uur waren we terug op de plaats waar we het rivier-plannetje opgevat hadden. Dus toch maar weer teruggeschakeld naar het oorspronkelijke plan: een zo recht mogelijke lijn naar het zuidoosten. Onze gids was al lang overgeschakeld op "volgen", hooguit vragen of we zo goed gingen. Zelf voelde ik me er al beter bij tenminste een plan te hebben, en niet meer doelloos achter hem aan te zwalken. Als je op een zacht pak varenbladeren uitrustte, en vergat dat het straks zou gaan regenen, dacht je het zelfs nog een tijd vol te kunnen houden.

Maar intussen was ik ook behoorlijk uitgeput. We liepen immers niet, maar vochten ons door struikgewas en steile hellingen op of af. Lianen grepen je geregeld vast: soms om je voeten zodat je struikelde, soms om je lichaam zodat je ze stuk moest trekken of jezelf los moest maken.

De gids speurde naar afgebroken takjes, zodat we soms en stukje over een relatief begaanbaar oud dieren-spoor liepen (maar ook steeds weer kwijtraakten) terwijl ik in de gaten hield dat de overwegende richting zuidoost bleef, voor zover het terrein dat toeliet. Eigenlijk was zo een goede taakverdeling gegroeid.
Boom met stekels

Op een gegeven moment zag ik een mooie paddestoel in het gras, waarvan ik zeker meende die eerder gezien te hebben. Als het klopte zou er zo meteen aan de rechterkant een doornige stam komen, en wel op een punt waar ik me herinnerde dat we nog op een soort van pad liepen, vele uren geleden. Inderdaad, de doornige stam kwam, en hoewel de gids er alweer voorbijgesneld was, riep ik 'm terug en stond erop hier naar links, naar het zuiden te gaan. Ineens zag het er naar uit dat we vandaag nog thuis zouden komen! Wat een opluchting! Bijna meteen barstte de langverwachte stortbui los. Als die gekomen was voordat ik dacht dat we er uit zouden komen, denk ik niet dat ik de moed er nog in had weten te houden.
Al snel herkenden we dit inderdaad als het pad dat ik zo ongemakkelijk vond, maar waar we nog niet verdwaald waren. We vonden zelfs mijn zonnebrandcrème terug, die ik 's ochtends kwijt geraakt was toen mijn rugzak in de takken was blijven hangen en opengeritst. Doorweekt, en soms half kruipend en steeds wegglijdend over natte takken en bladeren, werd zelfs onze gids vrolijk. Hij kuste het asfalt toen we uiteindelijk terug waren bij de weg.

Terug naar het eethuisje, waar ik alles uitrok en uitwrong en mijn t-shirt te drogen hing bij het houtvuur, terwijl we een kopje hete koffie dronken.

Onze gids bracht ons terug naar de stad. We wilden mee naar zijn, inmiddels nagenoeg verlaten, kantoor. Hoewel we beseften hier geen westerse kwaliteitsnormen te kunnen verwachten, waren we toch zo verontwaardigd over de onverantwoorde en levensgevaarlijke situatie waar deze gids ons in gebracht had, dat we op het NP-kantoor wilden klagen. Al was het maar om herhaling te voorkomen. In hoeverre we daar in slaagden, was twijfelachtig, maar de boodschap dat we erg ontevreden waren, kwam toch wel over.
Als landlopers liepen we door het stadje terug naar het hotel. Vies, nat, gewond en met gescheurde kleren. In het hotel kwamen ze spontaan met thermosflessen heet water naar onze kamer rennen! De schrammen op gezicht, armen en vooral benen bleven nog dagenlang pijnlijk.

Echt, je hoeft niet hele rare of hele domme dingen te doen om in de jungle te verdwalen. De grootsheid en de woestheid ervan is wel heel gemakkelijk te onderschatten.

*November 2000 - Augustus 2001 - April 2016*

zondag 10 april 2016

Deze fudge is zo overheerlijk, dat “met mate” wel enige zelfbeheersing vergt…

Gezond, bewust en lekker eten kunnen heel goed samengaan.

Dat geldt zelfs voor deze onweerstaanbare fudge, die de ultieme mix van zoet, vet en chocola is. Heerlijk als toetje of bij een kopje handgezette koffie.


Wie de ingrediënten ziet, denkt misschien: hoe kun je dat nou gezond noemen? Dat kan omdat bij Waterlily geen ingredienten op de zwarte lijst staan (nou ja, dode dieren wel), maar wij denken dat je van alles mag en kunt eten, mits vers bereid en met mate.
Toegegeven, deze fudge is zo overheerlijk, dat “met mate” wel enige zelfbeheersing vergt…


* * *

Ingrediënten: 1 blikje (400 ml) gecondenseerde melk (staat in de supermarkt soms bij de koffiemelk en soms bij de Indonesische producten); 300 gr pure chocolade; 10 gr boter. Eventueel een handje walnoten (verbrokkeld) en een half zakje vanille suiker.
Bedek een platte schaal van ongeveer 15 x 15 cm met bakpapier.

Doe de gecondenseerde melk, boter en in stukjes gebroken chocolade in een pan op laag vuur. Blijf roeren tot het een homogene gladde massa is. Niet laten koken.

Desgewenst de walnoten en/of vanillesuiker er doorheen mengen.

Giet het mengsel in de platte schaal.
Af laten koelen en afdekken bv met bakpapier. Een nacht in de koelkast laten staan.
Haal de fudge uit de schaal en snij in blokjes van ongeveer 1½ x 1½ cm.
Maximaal één blokje per persoon per dag :)
Koud snijden, koud serveren en afgedekt in de koelkast bewaren.
*Vrij naar Dassana, vegrecipesofindia.com*

zondag 20 maart 2016

Brood blog 3: Zelf Paasbrood maken!

Het broodrecept van Waterlily is ontworpen voor eenvoud, gemak en smaak. Maar het kan ook dienen als basis voor een speciaal brood.

Voor een paasbrood beginnen we met mengen, kneden en laten rijzen zoals in het basisrecept.
Terwijl het rijst, verven we vier eieren met paaseiverf, of door er een druppeltje food colouring op te laten vallen.


Na de eerste rijs en het platdrukken, verdeel je het deeg in twee stukken. Van het eerste stuk maak je twee langwerpige dunne deegslangen. Die vlecht je door elkaar zoals op de foto (op het bakpapier). Stop de eieren in de openingen.


Het tweede stuk deeg halveer je weer. Van de helft boetseer je het lijfje van de haas. De rest halveer je. Van één helft rol je een bolletje. Dat wordt het gezicht. De rest halveer je en van iedere helft maak je een langwerpig oor. Met een scherp mes teken je de plooiing in de oren, de snorharen en de voetjes. Met een rozijn en een noot kun je ogen en tanden maken.

Laat de paashaas en het vlechtbrood opnieuw rijzen zoals in het basisrecept beschreven.
Voor je het in de oven zet, kun je het vlechtbrood desgewenst insmeren met een opgeklopt ei.

Prettige paasdagen!

 






zaterdag 27 februari 2016

India Nieuwsbrief, Jaargang 2016, Aflevering 4: Omhoog door de slurf

De communicatie met de Thai gaat vaak moeizaam vanwege het taalverschil, maar ik wil wel benadrukken hoe vriendelijk en behulpzaam ze bijna altijd zijn. En zoals altijd en overal: hoe minder toeristen er zijn, hoe meer dat op gaat. De befaamde Thaise glimlach kan je dag in een keer helemaal goed maken.

Trang

Mijn eerst stop was Trang, aan de westkant. Een middel-grote stad met enkele tientallen toeristen, meest op doorreis naar stranden of eilanden.

De noordoost moesson had een paar zeer heftige dagen, waardoor regen en wind over de bergen heen ook aan onze kant van het schiereiland viel. Erg ongebruikelijk. Bewolking, gemiezer, regen en tropische stortbuien wisselden elkaar af. Maar koud was het nooit.

Met een grote Chinese bevolking werd het Chinese Nieuwjaar uitgebreid gevierd in Trang. Een paar avonden er aan voorafgaand was er een festival met heel veel etenskraampjes en een groot podium met optredens. Daar was het steeds een gezellige drukte. Zo was Trang ook een geschikte plaats het Chinees Nieuwjaar af te wachten – vorig jaar hadden we immers slechte ervaringen gehad met het reizen op die dag.

Deze tekening heb ik gemaakt in een Chinees theehuis (Sino Chai, Chinees thee) waar ik verschillende lekkere kopje koffie gedronken heb. De theehuizen zijn een van de  kenmerken voor de Chinese bevolking van Trang. Maleise invloeden zie je weer terug in de naam, afgeleid van Terang, wat “licht” betekend.

Chaiya

Per trein reisde ik verder, 230 km naar het noorden. Langs rubberbossen, bananenbomen, verwilderde stukken, huizen en hutjes, heuvels. Omdat de slurf van Thailand slingert, ging ik met een rechte lijn naar het noorden toch van de west- naar de oostkant.

Chaiya is een heel klein stadje, met maar twee straten, waar bijna alle huizen nog van hout zijn. Om 7u ’s avonds is bijna alles dicht en donker.

Chaiya komt van het sanskriet woord “yaja” dat overwinning betekent. Meer dan 1000 jaar geleden was het een belangrijke stad in het Sri Viyaja rijk, dat Sumatra, Java en het Maleisisch schiereiland tot Chumphon besloeg. De Javaanse invoed zie je terug in de stijl van de tempel.

Chumphon

Het ging verder met de trein naar het noorden, 130km. Chumphon is de eerste plek waar je niet meer van een westkant en een oostkant van Thailand  kunt spreken. De westkant is namelijk Myanmar (Burma).

Chumphon zou komen van “Chumnumporn”, wat “verzamelplaats van strijders” betekent. Dat zou dan kloppen met dat het een grensstad was van het Sri Viyaja rijk. Een andere uitleg is “verzamelplaats van vriendelijke mensen”… Het is een middegrote stad die tegelijk stads en landelijk aandoet.

De meeste toeristen hier zijn, net als in Trang, op doorreis naar eilanden. Maar er bleek ook een strandje op het vaste land te zijn…

Stranddag

Het was dat ik zeker wist dat ik aan de goede weg stond, anders was ik gaan twijfelen. De songthaew liet lang op zich wachten, en om in de schaduw te kunnen schuilen van een parasol van een straatkraampje, moest ik blijven staan. Maar uiteindelijk doemde hij toch op: de gele songthaew naar het strand. Hij zat vol met dames die op de markt verse inkopen gedaan hadden. Die stapten voor en na uit. De rit was 15km, 20minuten, toen draaiden we een weg op die parallel aan het strand liep. Tussen de weg en het strand strandtenten, meest palen met een rieten dak, aan de andere kant huisjes en hotelletjes. Het bleek een flinke strip te zijn, een heuse strandgemeenschap met tientallen westerse toeristen.  Meer dan in Chumphon zelf. Veel van de strandtenten waren nog dicht, op een terrasje zaten toeristen te ontbijten of met hun rugzak te wachten tot mijn songthaew terug zou gaan. Vroege jaren 70 pop… Ik nam er een colaatje bij.


Ik maakte een strandwandeling. Hoewel het strand recht liep, zou je het een baai kunnen noemen: zowel aan de noord- als aan de zuidkant stak een beboste heuvel de zee in. Het water was frisser dan je zou verwachten, misschien vanwege de stormen van de afgelopen week. Die hadden ook voor flink wat drijfhout, grote kwallen en zelfs een vissers-lamp gezorgd. Er was een handjevol mensen op het strand. Het was er ook al erg heet in de zon, en niemand ging ver het water in. Waarschijnlijk stond er een krachtige stroming. Ik liep op blote voeten een stuk door de uitlopers van de golven, en een stuk over de weg terug. Veel plaatsen zagen er gesloten, te leeg of te seafood uit. Zo kwam ik toch weer bij het cafeetje waar ik eerder ook al gezeten had. Het was gewoon het gezelligste van de strip. Ik bestelde een path thai die heel aardig smaakte.

De afgelopen twee ochtenden had ik bij het ontbijt al een paar keer vriendelijk geknikt naar een medegast, een veertiger. Die liep nu voorbij. Reden genoeg om even aan te schuiven en een pratje te maken. Hij was eergisteren in Thailand aangkomen, voor zes weken, om zichzelf te vinden. Hij hoopte aan dit strandje een onderkomen te vinden en zou proberen tot rust te komen. Oh nee, corrigeerde hij zich tot twee maal toe, hij moest het niet probéren, het moest vanzelf komen. Na een praatje ging hij verder, zijn onderkomen regelen. Dat kwam zeker niet vanzelf…

Ik nam nog een iced coffee (americano met echte koffie smaak) en wandelde nog een klein stukje langs de weg tot de songthaew er aan kwam. Terug naar Chumphon.

Prachuap Khiri Khan

165 km met de trein van Chumphon naar het noorden. Prachuap Khiri Khan betekent “stad bij de bergen”. Opmerkelijk voor een stad aan de kust. Maar inderdaad, in haar rug ligt de bergketen die de grens met Myanmar vormt – hier is Thailand op z’n smalst, slechts 10km breed.

Eerder deze reis schreef ik dat we al na een jaar naar Satun waren teruggekeerd om het nog een keer te zien zoals we het vorig jaar hadden achtergelaten. Het gelijk van deze benadering werd jammer genoeg bewezen in Pachuap. Vier jaar geleden was ik een week in een stil stoffig stadje. Er waren wel wat buitenlanders maar die vielen weg tegen de achtergrond van het trage dagelijks leven van de Thai, de houten huizen, de vissers, en de baai die tegen de boulevard klotst. En ik ontmoette leuke mensen waar ik mee optrok.

Nu kon ik er drie dagen lang niet over uit hoe zeer alles veranderd was. Er waren talloze hotels en restaurants bijgekomen, en in een flink deel van de stad overheersten de toeristen het straatbeeld. Geen idee wat ze hier deden, want de charme was toch dat er niets doen was!? Waarschijnlijk was het voor iemand die voor het eerst kwam nog steeds een rustig, gemoedelijk stadje, met visrestaurants die uitkeken over een sprookjesachtige baai.

Nachon Pathom

255 km naar het noorden met een langzame trein die ook nog eens een uur vertraging had. Met de trein is leuk en comfortabel en gemakkelijk – je begint en eindigt in het stadscentrum – maar snel is het niet. Na die 6 uur was ik door een warme föhn uitgedroogd en door en door gaar. En de treinverbinding was de aanleiding voor een overnachting in Nachon Pathom. Een aangename, door en door Thaise stad, die als enig nadeel had dat er in de buurt van het station geen fatsoenlijk hotel was.

De naam komt uit het Pali waarin "Nagara Pathama" "eerste stad" betekent, en het wordt beschouwt als Thailand's oudste stad. Vroeger lag het aan zee, en zo'n 1500 jaar geleden had het al contact met Indiase culturen. Er zijn geschriften gevonden in een Zuid Indiase taal uit de 7de eeuw. Het is ook de plek waar het Buddhisme het eerst Thailand bereikt zou hebben, en de plek van de oudste Chedi. De Chedi is een aantal keren verwoest, herbouwd en uitgebreid, en zou nu de grootste ter wereld zijn. Met mijn timmermansoog had ik daar wel mijn twijfels bij.

Kanchanaburi

Kanchana betekent “gouden” in het Sanskrit en Hindi. De stad is oorspronkelijk gebouwd als vestiging tegen Burmese invasies. Des te ironischer dat het nu vooral bekend is vanwege de Burma spoorlijn, aangelegd door dwangarbeiders en krijgsgevangenen in de tweede wereldoorlog, om het Japanse leger in Burma te bevoorraden.


Een van de sleutel trajecten was de brug over de rivier de Kwai, tot icoon gemaakt in de legendarische film “Bridge over the River Kwai”. Nu bezoeken duizenden mensen per dag de brug. Het lijkt meer een foto-moment dan een geschiedenis-les. Misschien zijn daarvoor de oorlogsbegraafplaatsen en de locatie van de Hell Fire Pass meer geschikt.

Na Songkhla en Prachuap Khiri Khan, waar Japan Thailand binnenviel, was het zo de derde plaats op deze reis met een nadrukkelijk WWII verleden.

Vanuit Kanchanaburi is ook veel natuur te bezoeken, watervallen, grotten, olifantenkampen en tijger tuinen. Er is zo een toeristisch wijkje ontstaan waar backpackers mengen met mensen die Bangkok ontvluchten voor het weekend. Ik zat een aantal dagen in een prettig guesthouse, direct aan de rivier, met een paar goede restaurants binnen handbereik.

Ook binnen handbereik nog een stukje wildlife: naast en op de bamboe takken, die tussen de raft en de wal voor mijn veranda lagen, zat een varaan. Eerst stak alleen een kopje uit het water. Toen een bovenlijf. Toen klom-ie langzaam op de takken. Modderig zwart-donkergele vlekken. Hij keek even rond en gleed langzaam terug het water in.  Het lijf was zo’n halve meter lang.

Bangkok

De naam Bangkok is misschien een samenstelling van “Ban” (Thai voor "dorp aan een riviertje") en “Makok” (Spondias dulcis, ambarella, kedondong, golden apple, golden plum - een plant die hier voorkomt). Wat Arun, een van de belangrijkste tempels in de stad, heette vroeger ook Wat Makok. De officiële Thaise naam voor de stad  is Krung Thep, wat “stad der engelen” betekent.

24 jaar geleden ontdekt: dat kleine steegje, Kasem San Soi 1, bij Siam Square als alternatieve verblijfplaats, ver van backpackers getto Ko San Road en van de beruchte uitgaanscentra als Patpong. Inmiddels is Siam Square het knooppunt van de Skytrain en zijn de meeste eenvoudige guesthouses in Soi 1 vervangen door middenklasse hotels. Maar het is nog steeds een perfect gelegen en relatief rustig stukje Bangkok. Er aan komen lopen voelt als thuiskomen.

Ik ontdek nog wat nieuwe plekjes in de buurt, en geniet van de voetpad langs het kanaal, waar Bangkok nog een dorp is, in de schaduw van de wolkenkrabbers.

Ik breng een bezoek aan de Erewan Shrine, het tempeltje op de hoek van het Erewan gebouw was in de loop der jaren uitgegroeid tot een van de populairste van de stad. Ook bij Chinese toeristen. Daarom was er vorig jaar augustus een bomaanslag op gepleegd. Daar was niets meer van te zien, en het was er zo mogelijk nog drukker dan vroeger. Talloze bezoekers verdringen zich, bloemen worden over de ballustrade gehangen, offerandes gedaan, zoveel wierrook aangestoken dat je ogen er van gingen tranen, en het gamelan orkest met dansgroep dat je een lied kon laten spelen voor extra voorspoed. Dat alles rondom een klein gouden beeldje met vier gezichten, meer Hindoeïstisch dan Buddhistisch. Het was een fascinerend plekje, onder de skytrain, aan een drukke kruising, tegelijk toeristische attractie en heiligdom, tegelijk hectisch en devoot.

Iedere grote stad heeft tegenstellingen tussen arm en rijk, mooi en lelijk, oud en nieuw. Maar het meest bijzondere aan Bangkok is misschien wel dat temidden van drukte, ruimtegebrek, lawaai, luchtvervuiling en chaos de sfeer gemoedelijk, ontspannen en vriendelijk is.


---
Zuid Thailand, 4-27 februari
Terug naar aflevering 1.

zondag 31 januari 2016

India Nieuwsbrief, Jaargang 2016, Aflevering 3: het Diepe Zuiden van Thailand

Het Diepe Zuiden

Het Diepe Zuiden van Thailand is een andere wereld dan het “Zuid Thailand” waar mensen op vakantie gaan en genieten van eilanden, strand en zon. Het Diepe Zuiden was tot 100 jaar geleden samen met het noorden van Maleisië een semi-onafhankelijk sultanaat, dat toen door de Britten en Thai onderling opgedeeld is. Door de andere taal, cultuur, godsdienst en geschiedenis is het nooit helemaal hetzelfde geworden, alle Thaise assimilatie-pogingen ten spijt. Bij vlagen laait ook een onafhankelijkheidsstrijd op die gepaard gaat met aanslagen. De kern van dat gebied mijden we dan ook, maar de lijn Songkhla – Hat Yai – Satun is als het ware de bufferzone. Er komen nauwelijks westerse toeristen, al zijn er wel expats.

In Hat Yai en Songkhla is het straatbeeld Thais / Chinees, terwijl Satun er juist weer meer Maleis uitziet.

Het weer deed wat je mocht verwachten. In Hat Yai en Songkhla hadden we nog een enkele stortbui. In Satun was het droog en warmer, de ene dag drukkend, de andere dag stormachtig, steeds tussen de 30 en 35 graden. Alleen trok de noordoost moesson een paar dagen sterk aan, waardoor we veel bewolking en een mals regenbuitje kregen, en de temperatuur even onder de 30 zakte. Brr.

Hat Yai

Hat Yai is de grootste stad van Zuid Thailand en als transport hub nauwelijks te vermijden. We komen er dan ook drie keer. Eigenlijk een heel aangename stad, met per straat een steeds weer verschillend beeld. Het absolute landmark is het 40 verdiepingen hoge Lee Garden Plaza Hotel. Verder zijn er verschillende grote moderne malls. Dan heb je typische Thaise winkelstraten met banken, opticiens, schoenenzaken, kledingzaken, Seven-Elevens, etc. En daartussen de nog iets kleinere straten waar nog houten huizen staan, ambachtelijke werkplaatsen open aan de weg liggen, poezen voor de deur op de stoep slapen, oude mannetjes bij elkaar zitten te roken, de was buiten hangt.

We bekeken een Thaise tempel waar het geld voor de nieuwbouw blijkbaar op was. Door drie verdiepingen ruwbouw met resten cement en afval, kwam je bij de gouden stupa op het dak – de marmeren tegels daaromheen waren ook slechts gedeeltelijk gelegd.

We namen een kijkje bij het treinstation, met treinen naar Kuala Lumpur, Penang, het nog diepere zuiden en naar Bangkok. De klok sloeg zes uur. Over de luidsprekers werd het volkslied gespeeld. Iedereen staakte waar hij mee bezig was, en geüniformeerd personeel ging in de houding staan.

Songkhla

Over Songkhla hadden we nauwelijks praktische informatie gevonden. De eerste schreden op zoek naar eten waren dan ook ouderwets moeizaam. De Thai doen buiten de toeristische gebieden werkelijk óveral dieren door, dus je kunt nooit gewoon wat aanwijzen en opeten. De receptioniste van ons hotel sprak geen woord Engels, geen enkel opschrift was in Latijns schrift en we wisten niet waar het centrum was.

In de eerste buurt die we doorliepen, was helemaal niets wat ook maar in de buurt van eten kwam. Vervolgens kwamen we bij een warenhuis of kleine mall. Daar zou toch een food court moeten zijn? De vraag naar het food court werd door een verkoopster beantwoord door drie vingers op te steken. En op de derde verdieping was inderdaad een hoek met de mini food loft. Een mooi concept, maar er was maar één stalletje open en dat had maar één gerecht in de display dat geen dier leek te bevatten. Tot we er mee aan tafel zaten – bah, toch niet OK.  Hmm, we twijfelden er niet aan dat er in deze stad iets te vinden moest zijn, maar of het voor deze lunch nog zou lukken?

Rondom het warenhuis waren een heleboel winkeltjes met uitstallingen en waren en luifels die het zicht blokkeerden. Zodoende zag ik pas vlak voor ik er was de binnenkant van een luifel waar - in spiegelschrift dus – vegetarian food op stond. Het was een Chinees vegetarisch lunchbuffet, dat in iedere stad van enige omvang bestaat maar niet altijd te vinden is, omdat alleen mensen die er daadwerkelijk eten ermee bekend zijn. Vandaag was het onze redding, ook al was het niet de beste in z’n soort.

Later zouden we nog lekker eten in een café waar de serveerster heel behulpzaam was en een beetje Engels begreep – communicatie is de sleutel tot succes.

Songkhla is een oude havenstad met invloeden uit China, Portugal, Maleisië, India. Dat zie je terug in de verschillende bouwstijlen, en er is ook een Chinees wijkje en een Islamitisch wijkje. De ligging is prachtig, op een landtong tussen een grote baai en de Golf van Thailand. Er zijn heuvels en stranden. Voor bezoekers uit de regio is de grootste attractie de bronzen zeemeermin op het strand – ze werd voortdurend beklommen voor fotomomenten. Maar het blijft toch vooral een rommelig en te druk stadje.

Satun

Van Songkhla naar Satun is van de oostkust naar de westkust, over de bergketen die de ruggengraat vormt van de slurf die onder Thailand hangt. De kortste weg zou door Maleisië geweest zijn, maar ons visum stond geen re-entry toe en op die route was het ov zo mogelijk nog  minder dan op de noordelijke route die wij namen.

Het straatbeeld in Satun is islamitisch met de grote moskee naast de clocktower, de meeste dames met hoofddoekje, Maleise en Arabische opschriften, restaurants met een “halal” certificaat en vijf keer per dag de sfeervolle oproep tot het gebed uit verschillende richtingen op verschillende afstanden met verschillende gezangen. Daar staat overigens uren per dag Thaise propaganda tegenover door openbare luidsprekers en vanaf schoolpleinen.


Satun heeft nog dezelfde ontspannen end-of-the-road sfeer van vorig jaar. Er lijken iets meer buitenlanders (ofwel op doorreis naar een tropisch eiland, ofwel visa-runnende Langkawi overwinteraars, ofwel yaughties die hun boot op de goedkope werf hebben) maar die hebben het stadje nog niet aangetast. Datzelfde Satun nog een keer zien was ook de reden dat we al zo snel weer een reis naar dezelfde bestemming hadden gepland. Té vaak heb ik bij terugkomst op mooie plekjes jaren later moeten constateren dat het niet meer hetzelfde was…

We logeerden weer in hetzelfde “resort” als vorig jaar, een heerlijk plekje iets buiten het centrum.

We genoten enorm van ons huisje, zaten op de veranda of bij het zwembad, lazen of schreven reisverslagen of toetsboeken, maakten kopjes koffie of thee en schilden tropisch fruit, waarvan de smaak een andere dimensie heeft dan wanneer het in Nederland is aangekomen. Twee keer per dag wandelden we het stadje in voor lunch en diner.

De koffieshop-explosie in Satun deed niet onder voor die in Amsterdam. Er waren flink wat nieuwe cafeetjes en stalletjes. Maar wij gingen naar ons favoriete stalletje van vorig jaar. De barista van toen werkte er niet meer, drie maanden geleden had ze een baby gekregen en nu wijdde ze zich aan het gezinsleven. Haar opvolgster was vast ook aardig, maar ze miste de toewijding, aandacht en liefde waarmee Mah ieder kopje koffie klaarmaakte.

Happy cow

Na boodschappen gedaan te hebben bij de Big C, wandelden we nog even langs de grote weg om de sfeer te proeven. Daar was een leuk zitje bij een melk-bar. Lachende koeien en alles fris groen. Kom, we doen een drankje. De drankjes waren wel erg… melkerig. Maar ja, wat verwacht je in een melk-bar?

Het was hier zo gezellig dat we besloten ook een hapje te eten: rijst met een gefrituurd ei en roti met gecondenseerde melk. Weer melk… Aan de grote weg, tussen de Thai, met het goedlachse personeel. Het is moeilijk uit te leggen, maar dat was zo’n moment dat je je helemaal thuis voelt en  waar je de lange reis voor maakt.

Verlegen meisjes

We maakten een wandeling door de mangrove die tot aan de stad komt. In de berm van het dijkje waar we overheen liepen kleine en grote gaten van krabbetjes. Mudskippers gleden door de modder. Het bos zelf stond tussen sprookjesachtig en spookachtig met de kale stammen en vreemd vertakkende wortels.

Verderop kwamen we langs een bocht in de rivier waar wat houten huisjes stonden en kreeften-kweekvijvers uitgegraven waren. Nog iets verder een stenen huis waar wat kinderen aan het joelen waren en dames in sarong aan het mandiën waren. Is Satun al een wereld verwijderd van Bangkok, ook hier is het alweer totaal anders dan in het stadje. We liepen door tot een houten brug over de grote rivier. Ze waren bezig de planken van het wegdek te vernieuwen, maar de draagbalken en pilaren waarop de nieuwe hardhouten latten vastgetimmerd werden, leken allerminst stabiel.
 

We pauzeerden even op het erf van een huis, een oude man nodigde ons uit onder de veranda te komen zitten. Hij rookte flinterdunne sigaretjes en zijn (klein?)dochtertjes bekeken ons van binnen door het raam – te verlegen om iets te zeggen of buiten te komen.











Minaret

We bezochten de centrale moskee. De goudkleurige gewelfde koepel had een fraaie moderne uitstraling – uit de jaren ’70 betontijd. De hal zelf was opvallend kaal. De muren waren  opengewerkt waardoor het er heerlijk luchtig en koel was. De wasruimte was ook knap minimalitisch uitgevoerd – stijlvol zonder enige franje. We wilden net weg gaan toen een oud mannetje gebaarde of we niet naar boven wilden? Ja hoor. Hij verdween in een soort kelderhok en kwam terug met eeen sleutel. Daarmee opende hij een hek op de eerste verdieping en de deur onderin de minaret. We beklommen de betonnen trap met ook een minimalistisch uitgevoerde trapleuning – een misstap en je zou er onderdoor verdwijnen. Het was een hele klim, en op de omloop boven had je dan ook een schitterend uitzicht. Satun lag aan onze voeten. Je zag nog eens goed wat een klein stadje het was, omringd door groene vlaktes en iets verderop de bergen.

We stonden een tijdje te genieten. Misschien was dit wel de eerste keer dat ik boven op een minaret stond? Terug beneden was het mannetjes het wachten blijkbaar beu geworden. Hij was verdwenen. De deur had hij weer met een ijzerdraadje dicht gedaan, dat kon je van binnen gemakkelijk open maken. Maar op het hek zat het hangslot ook dicht. Hmm, daar klom je niet zomaar over. Nee, er was geen andere trap. Nee, we zagen hem ook niet beneden zitten. Nee, het slot kreeg ik echt niet open. Een ander oud mannetje zag ons staan. Zonder iets te zeggen of te gebaren verdween hij. Maar hij kwam een paar minuten later wel terug met de sleutel.


Lees verder in aflevering 4.    
Thailand, 14-31 Januari 

Terug naar aflevering 1.