vrijdag 8 mei 2015

Tien memorabele restaurants (8/10) Saravana Bhavan - South Indian

Het eten dat we in Nederland kennen uit Indiase restaurants is van oudsher Noord Indiaas. De Zuid Indiase keuken is heel anders. Die volgde de vele Zuid Indiase arbeidsmigranten naar het Midden Oosten en Maleisië. In het jongste decenium begint het ook in West Europa voet aan de grond te krijgen, met name door de keten "Saravana Bhavan" - van oorsprong een klein restaurantje in Chennai.

Ik ben o.a. in de vestigingen in Kuala Lumpur (2 locaties), Singapore, Doha en Amsterdam geweest. De ene zaak is wat eenvoudiger, de andere wat meer up market, maar allemaal zijn ze hoogst authentiek. Je kunt er een Zuid Indiaas meal nemen, of beter nog: een masala dosai, een grote dunne "pannenkoek" met een kruidig aardappelprutje erin en munt- of kokos-chutney om in te dippen.

De vestigingen buiten India hebben als bijkomende attractie, dat ze een heel Indiaas publiek trekken. In Amsterdam zit er b.v. de halve Indiase expat gemeenschap. De sfeer neemt je dan ook meteen mee naar India.

Kuala Lumpur Leboh Ampang

Onze eerste kennismaking met Saravana Bhavan was in Little India, een Indiase wijk van Kuala Lumpur. Een nep-waterval over een glazen plaat beheerste de inrichting. Een paar jaar later was die weg. Een andere vestiging in Kuala Lumpur, Leboh Ampang, was veel eenvoudiger maar niet minder smakelijk. De zaak in Singapore had wat pretenties, je zat goed achter de grote ramen met uitzicht op het levenidge straatleven. De vestiging in Doha was misschien wel de meest authentieke, met een aparte "family room" boven, terwijl de mannen-alleen beneden aten.

Amsterdam begon met een inrichting waarbij de afstand tussen de losse tafeltjes zo klein was, dat je ze kon aanzien voor een hele lange tafel waar het aanschuiven was. Het eten was er zoals overal uitstekend en betaalbaar - de drankjes absurd duur. Maar dat was toch te doen omdat je traditioneel in India geen drankje bij het eten hoeft te bestellen - er staat een kan met water en bekers op tafel. Het eerste jaar na de opening zat de zaak vol met etnische Indiërs, later drongen de Nederlanders zich er meer tussen. Toen gingen ze dicht voor een verbouwing die bijna een jaar zou duren. We hadden laatst een pre-view. Het is allemaal ge-upgrade en de tafeltjes staan meer apart van elkaar. We hopen er binnenkort weer te kunnen gaan eten.


Meer:

Hier vind je meer Waterlily foodblogs

woensdag 6 mei 2015

Tien memorabele restaurants (6/10) Bang Rak - Satun

Thaise curry hoort romig en zacht in de mond te voelen, maar ook vol en pittig te smaken. De groente die er het beste in past, zijn kleine ronde aubergines. Zo klein en zacht dat je denkt dat het grote doperwten zijn. 

In Satun komen zo weinig toeristen dat er geen vegetarische gerechten op de kaart staan en dat de serveersters nauwelijks Engels spreken. Maar nadat, na wat uitproberen, eenmaal duidelijk was hoe we onze curry het liefst hadden, werd die alle volgende keren feilloos geserveerd. Variërend van heerlijk tot onvoorstelbaar lekker. De eerste paar jaar noemden we het "het curry restaurant", tot we er achter kwamen dat het "Bang Rak" heette. Als excuus daarvoor gold dat dat alleen in het Thai wordt aangegeven.


Uit mijn dagboek in februari 2015:

"(...) Dit was een wat klein half-open restaurant, waar het een gezellige drukte was met gemengd Thai publiek. We namen een papaya salade en een gele curry met tofu en stukjes omelet er in. Ze waren allebei behoorlijk pittig, maar als je ze door elkaar at spuwde je pas echt vuur! De schaal met stukjes watermeloen en ananas kwam als geroepen."



Uit mijn dagboek in januari 2016:  

"We wandelden naar het curry restaurant. Het zag er als altijd gezellig uit, redelijk gevuld, een paar gezinnen, een paar groepjes mannen met wiskey, allemaal onder een afdak dat tussen bomen hing. Een van de goedlachse serveersters begreep wat Engels. "Niet te heet." Hun not-so-spicy was voor ons op het randje van nog net eetbaar.  We bestelden groene curry met tofu -die lekker soeperig uitviel, alleen wat weinig groente- een aubergine-ei-salade, rijst en een biertje. De curry was onwaarschijnlijk lekker. Misschien wel een van de allerbeste ooit! En dat wil wat zeggen…"

Uit mijn dagboek in januari-februari 2018:
"We gingen eten bij het curry restaurant. Onder golfplaten onder een boom, op houten vloerdelen. Het was rustig toen we binnenkwamen. De serveersters en de eigenaar waren heel vriendelijk, een en al glimlach, en deden hun best onze bestelling op te nemen. Dat pakte goed uit: geen vlees of vis door de curry en salade, wel groente en tofu in de curry, en waanzinnig lekker. De verse curry met extra kruiden was heerlijk, vol, met diverse “lagen”  smaak. Woorden schieten te kort om de smaak te beschrijven. Met te volle buik naar huis gewandeld."

"Voor de laatste avond konden we natuurlijk nergens anders gaan eten dan bij het curry restaurant. En het was nog open ook. De baas groette ons weer hartelijk. Dit keer lukte het wel om de gele curry te bestellen. Tikje zurig en ongelooflijk scherp. De tweede ronde schepte ik geen extra saus over m’n rijst, want dan was het eigenlijk niet te doen. Maar lekker was het wel. We hadden er ook nog loempiaatjes bij en zoals altijd het fruithapje toe."
"(...) Toen een stel aan een andere tafel afrekende, ging het Chiang-meisje uitgebreid poseren met de man en zijn lege fles Chiang. Ik zei, wil je ook met mij op de foto? No, only chiang. Dus omdat ik een cola drink kun je niet met mij op de foto? Big smile maar geen foto! "

Uit mijn dagboek in januari-februari 2019: 
"We gingen naar Bang Rak, ons favoriete curry restaurant. En die reputatie maakten ze helemaal waar. De afgelopen 3 weken hadden we al een aantal keren (elders) curry gehad, en meestal was die prima, maar dit was gewoon de allerbeste. Een rijk smakenpalet, pittig maar niet tè, vol groente en tofu en groene kruiden, een romige structuur. Perfect. De eigenaar van de zaak herkende ons en we kregen een extra welkomsgroet. De serveersters groetten natuurlijk ook enthousiast en er was er eentje die een beetje engels sprak en ook nog van vorig jaar wist wat onze lievelings gerechten waren."

Uit mijn dagboek in januari-februari 2020:
"Nog half op Maleisische tijd gingen we bijtijds eten. Waar anders dan in Bang Rak, het beste curry-restaurant. De eigenaar begroette ons en de meisjes – grotendeels dezelfde staf, en dat na 5j – wisten nog hoe we onze curry wilden. De curry was creamy, pittig en vol van smaak. De mangosalade was fris en lekker. Ik dronk er een grote fles ijskoud bier bij, waar mijn favoriete biermeisje extra ijs bij deed. Alles was perfect. Ineens leek het alsof we hier gister nog waren. Dat hele bewogen jaar leek verdwenen."

"Bij Bang Rak was het weer aardig gevuld, de meisjes hadden het er maar druk mee, en de curry was weer heerlijk. Nu hadden we een salade van aubergine en eieren erbij, de aubergine was boterzacht."
"We aten bij Bang Rak. Gelukkig waren er weer vier meisjes in de bediening, al was het iets minder druk dan 3d geleden. De meisjes hadden nieuwe rode t-shirts met in drie talen de opdruk “welkom”. Het eten was weer verrukkelijk. Toen we weggingen wees de eigenaar er op dat ze vanaf morgen voor een dag of 4 à 5 dicht zouden gaan (vanwege Chinese New Year). Dat hadden we goed voorspeld."
"De voorlopig laatste wandeling naar Bang Rak. Even slikken. Ik zat nauwelijks toen de eigenaar naar me toe kwam: hé, je hebt vandaag koffie gedronken bij Chia. Hij belde om het me te vertellen. De curry was verrukkelijk. De senior serveerster begreep precies wat ik nodig had. De tweede cola kwam als vanzelf en een derde stelde ze niet eens voor. "

De openingswoorden van de laatste alinea hierboven, "voorlopig laatste", dreigen nu langer waar te blijven dan ik had kunnen vermoeden toen ik ze opschreef...

Meer:

Hier vind je meer Waterlily foodblogs

dinsdag 5 mei 2015

Tien memorabele gerechten (5/10) Tang City food court - Kuala Lumpur


In het hartje van de oude stad van Kuala Lumpur, ver weg van de glimmende Petronas Twin Towers, ligt China Town. Traditie en toekomst lopen letterlijk dwars door elkaar; ouderwetse winkeltjes in de zijstraten en drukke markten in de hoofdstraten. Het kan er behoorlijk druk zijn met Chinese toeristen, maar er wonen en werken ook veel locals. Tang City is een food court waar iedereen komt eten. Rondom een plein met smoezelige tafeltjes staan een 20-tal kleine kramen met allerlei soorten eten: noodles, rijst, soepen en kippen in allerlei variaties. Toeristen lopen zoekend rond om te doorgronden hoe het werkt; oude mannetjes met nog een paar tanden en een paar haren roken een sigaret. Iemand komt vragen wat je wilt drinken: een grote fles bier of een blikje fris? Je bestelt je eten bij een of meer van de kraampjes, en als het klaar is komen ze het bij je brengen. Meteen afrekenen.



Er is niet veel keus aan vegetarisch, maar met wat zoeken valt er wat te vinden. Niet dat wij nog zoeken. Als we hier komen gaan we rechtstreeks naar het Bengali stalletje. De uitbater herkent ons al, ook al kwamen we er maar een paar keer en zat daar soms een paar jaar tussen. Hier hebben ze de allerbeste naan ter wereld. Naan is brood uit de tandori oven. Het hoort vers, heet en fluffy te zijn. En dat is het. De begeleidende groenteschotel is bijzaak - alles draait om het verrukkelijke zachte brood.


zondag 15 maart 2015

Brood blog 1: Uit noodzaak geboren: een nieuw brood-recept.



Het leek een onoverbrugbare kloof. De een had jarenlang zo goedkoop mogelijk boodschappen gedaan, en het goedkoopste volkorenbrood uit de supermarkt gekocht. De ander kocht heerlijke ambachtelijke broden bij de warme bakker of bij de markt-met-een-kuu.
Die fabrieksbroden smaken toch nergens naar! 
Die ambachtelijke broden zijn toch veel te duur!

Toen kwam het idee om dan maar zelf brood te gaan bakken. Dat zou lekkerder moeten zijn dan fabrieksbrood en goedkoper dan ambachtelijk brood. En met zo'n broodbakmachine was het weinig werk en kon het niet mislukken. Dat zijn toch eigenlijk de vier kriteria waar het om gaat.

Dus werd bij de supermarkt een pak broodmix gehaald, en bij de witgoedzaak een broodbakmachine. Na het lezen van de instructies en het afmeten van de toevoegingen en het kiezen van het juiste programma werd de machine aangezet. Na een tijdje leek het alsof er niet veel gebeurde. Het lampje dat de "fase" aangaf, versprong niet. De machine maakte steeds dezelfde korte beweging, maar het deeg werd echt niet gemengd - laat staan gekneed. Nauwkeurige bestudering leerde dat de deeghaakjes eigenlijk nauwelijks bewogen - de weerstand van het mengsel leek te groot.
Wat te doen? Er zat immers al water door de broodmix, dus die kon je niet lang bewaren. Dan maar gauw met de hand kneden en in de oven zetten. Er kwam zowaar iets behoorlijk eetbaars uit.

Die broodmachine was dus geen succes. Bovendien was het kneden veel minder moeite geweest dan van te voren gevreesd. Eigenlijk zou je het brood net zo goed helemaal met de hand kunnen maken. Maar dan moest je wel weten wat de optimale hoeveelheden meel, gist en water waren, en hoe lang het moest rijzen en bakken. Gelukkig kun je tegenwoordig alles op internet opzoeken.

Daar bleek al snel dat je door de bomen het bos niet meer zag. Talloze recepten die beweerden het enige echte te zijn; de een had het over het soort meel; de ander had een ingewikkelde rijs-cyclus; de derde had weer andere verhoudingen suiker en zout; de vierde was zo warrig dat je eigenlijk niet wist met welke stap je bezig was; de een zwoer bij vers gist en de ander had het over het laten weken van gedroogde gist in lauw-warm water; uit reacties bleken veel recepten te mislukken als je iets niet helemaal goed deed.
Wat ze allemaal gemeen hadden, was dat als je ze doorlas, je dacht dat een brood bakken een uiterst gecompliceerde zaak was die je pas na jarenlange ervaring meester zou kunnen worden.

Intussen werd de broodbakmachine grondig schoongemaakt en terug in de verpakking gedaan. Daarmee terug naar de winkel. Gelukkig was het een klantvriendelijke zaak, waar je spullen binnen acht dagen terug kon brengen - mits ongebruikt natuurlijk. 
Nou, er was geen brood mee gebakken dus "gebruikt" kon je 'm niet noemen.
Wij gingen verder zonder broodbakmachine die ook maar weer ruimte inneemt in je keuken, en minder eenvoudig is dan je verwacht, en stuk kan gaan. 

Met het nodige lezen, nadenken, uitproberen, bijstellen en versimpelen kon uit de vele bomen van het brood-recepten-bos een handzame broodplank gezaagd worden. Zo ontstond een recept dat lekker en goedkoop is, en bovendien gemakkelijk en nooit mislukt.

maandag 23 februari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 5 (slot): De Andaman kust

Satun, hoe het verder ging…
Uiteindelijk zijn we twee weken in Satun gebleven. Het was gewoon te leuk om te vertrekken. Een aantal ochtenden bleven we thuis en zat E. op de veranda aan haar boek te werken. Andere ochtenden wandelden we door het stadje, over de markt, of juist de stad uit. Binnen tien minuten was je op het platteland. Vooral de wandeling die ons eerst langs een mangrove bos bracht, toen langs visvijvers met kreeft, en toen bij een afgelegen huis waar oploskoffie geserveerd werd, was spectaculair.
Voor de lunch gingen we iedere dag naar dezelfde plek. Iedere Thaise stad heeft ten minste één vegetarisch lunch-restaurant. Het probleem is het te vinden. Ten eerste om de vraag duidelijk te maken (wij spreken geen Thai); ten tweede zijn ze niet erg bekend; ten derde om het evt antwoord te begrijpen (zij spreken geen Engels); ten vierde om het te zien zelfs als je er voor staat. Ook dit was onooglijk klein in de hoek van een loods. Maar de belangrijkste hint is altijd het bord met rode letters op een gele achtergrond. Iedere dag was er een soort buffet met verschillende groentes en tofu-varianten die je op je bordje rijst kon scheppen. Het was afwisselend, lekker, gezond en spotgoedkoop.
Ook voor koffie hadden we een vast adres, als we in de stad waren. Een klein bamboe stalletje waar een meisje in zat, achter de toonbank weggedoken als er geen klanten waren, voor take-away koffie en thee. Het was een genot om te zien met hoeveel zorg ze iedere bestelling klaarmaakte. Een schepje van dit, een scheutje van dat, roeren, mixen, in een zak of beker met ijs gieten, inpakken. Ze was niet erg spraakzaam, maar wel zorgzaam. Onder haar glinsterende hoofddoek had ze haar wimpers gitzwart gemaakt en haar wenkbrauwen dik ingetekend.
Avondeten hadden we afwisselend thuis of in de stad. De kwaliteit kon die van KL en Penang niet evenaren, en bestellen ging soms moeizaam, maar toch waren we meestal wel tevreden met het resultaat.
Uniek voor Thailand is hoe gemakkelijk je ergens naar muziek kunt luisteren. We vonden een openlucht-bar waar iedere avond een trio optrad. De zangeres deed graag Engelstalige covers en kon echt goed zingen. Soms waren wij de enige klanten en hadden dan de drie muzikanten en vijf man personeel ons heen. Die waren druk met het voortdurend bijvullen van onze glazen met ijsblokjes en het flesje cola dat op een bijzettafeltje stond.
Satun was toch niet 100% Thai. Eerder 99.8%. Buitenlanders waren of 3 dagen overgekomen van Langkawi voor een nieuwe Maleisische inreis-stempel en zaten in hetzelfde resort als wij. Of ze hadden hun jacht in onderhoud op de werf in Thammalang. Of ze woonden hier, getrouwd met een Thaise, die thuis zat terwijl ze met hun lotgenoten bier dronken en klaagden. Of ze waren Amerikaanse jonge meiden die Engelse les gaven en lunchten in hetzelfde restaurant als wij. Of ze waren op doorreis van/naar Langkawi en te laat voor de laatste ferry.

Trang
Hondervijftig km naar het noorden met een minivan kwamen we in Trang. Trang is al een wat groter stadje en minder aan Maleisie verwant. In eerste instantie schrokken we van de toeristen, in vijf minuten zagen we er meer dan in twee weken Satun, maar uiteindelijk bleek dat ze allemaal in de paar honderd meter rondom het treinstation bleven.
We waren de twee dagen voorafgaand aan het Chinese Nieuwjaar in Trang, en dat werd hier groots aangepakt. Iedere avond was een deel van brede straten afgezet, waar podia gebouwd waren en een markt met allerlei soorten eten was opgezet – gevarieerder en verzorgder dan een gewone Thaise night market. De mensen waren er ook echt als een uitje, niet alleen om een hapje te eten. Veel mensen hadden zich er extra voor gekleed, soms in gloednieuwe rode jasjes en jurkjes. Op sommige stukken kon je nauwelijks lopen door de menigte. Maar het had wel iets heel gezelligs en gemoedelijks.

Vanuit Trang makten we een excursie naar Kantang. Kantang ligt aan de monding van de rivier de Trang, zo'n 30km zuidelijker. Al eeuwen geleden was het een belangrijke haven met een mengeling van Maleise, Chinese en Thaise inwoners. Het was vroeger na Bangkok de belangrijkste haven van het land en had daar ook een spoorverbinding mee. De hoogtij dagen waren ruim een eeuw geleden, toen de lokale ondernemer en heerser Praya Ratsadanu goede connecties had met het Thaise koningshuis, oog had voor het belang van de bevolking en vernieuwingen doorvoerde. Zo importeerde hij stiekem de eerste rubberboom uit Maleisie (nadat een Engelsman de zaden illegaal uit Brazilie had meegenomen). De impact daarvan zie je nu overal: de rubberboom is verreweg het meest verbouwde gewas in zuid Thailand.
Er gaat een trein per dag van Bangkok naar Kantang, via Trang. Daar konden we dus mee gaan. Het laatste half uur van een rit van 17 uur. De trein was nagenoeg leeg voor dit laatste stukje en reed door landelijk gebied.
Het stationnetje van Kantang is het originele eeuw-oude houten gebouw, prima in de verf, met de originele loketten en borden. Een kamer is een klein museum, een nevengebouw is nu een leuke coffeeshop.
We wandelden naar het voormalige woonhuis van Praya Ratsadanu. Het was een houten villa van twee etages met veel veranda's, luchtig gebouwd en voor die tijd ongetwijfeld zeer luxe. Het was slecht onderhouden, maar had nog wat oud meubilair en oude foto's. De eettafel op de achterveranda was tamelijk imposant. De keuken was in een zijgebouw. De omgeving was zo bosrijk dat het getjilp van krekels oorverdovend was.
 Vanaf hier wandelden we richting de rivier. De wegen waren verrassend breed opgezet en er was meer verkeer dan in bv Satun. Toen we de haven zagen begrepen we waarom: die was groter dan ik verwacht had, en de kade stond vol met vele tientallen containers die duidelijk in transit waren. Blijkbaar was dit nog steeds de belangrijkste haven aan de Thaise westkust. Verrassend als je zag dat de rivier hier niet zo erg breed was. Er reden ook voortdurend diepladers met een lading onder zeil door de stad.

Krabi
Hondervijftig km naar het noorden met een bus kwamen we in Krabi. Aj, hier was het wel heel erg toeristisch. Met groepen kwamen ze voorbij. In geen jaren had ik zoveel toeristen bij elkaar gezien. Zweedse, Franse en Russische gezinnen; busladingen backpackers (letterlijk); oudere jongeren op brommertjes; Nederlandse stellen... Blijkbaar was Krabi niet alleen een hub voor de eilanden hier voor de kust, maar ook een bestemming op zichzelf.
En daar bovenop leek half China en half Maleisie hier te zijn. We hadden het effect van Chinees Nieuwjaar met het er op aansluitende lange weekend onderschat, en de stomme pech dat onze route ons net dit weekend in de meest toeristische bestemming bracht. Het effect was dat we de eerste dag geen fatsoenlijk hotel konden vinden, en na uren en uren zoeken en rondvragen de volgende dag wel konden verhuizen maar dan ook een hóóg-seizoen-prijs betaalden.
Ondanks dat alles was Krabi toch wel een leuk Thais stadje dat prachtig lag aan de riviermonding, met een promenade en aan de overkant van het water meteen een mangrove-bos.

Vanuit Krabi maakten we een excursie naar Railay. Railay is een klein schiereiland zo'n 15 km van Krabi, dat aan de landkant door steil karst-gebergte wordt afgesloten. Het is alleen bereikbaar voor bergbeklimmers of per boot. Het uiteinde was ook weer rots, maar tussen die twee rotsen is een dal dat aan allebei de zeekanten een baai met strand vormt. We gingen er met een longtail boot vanaf de promenade naar toe. De loodrechte rotswanden stegen hoog op uit het water, en waar het niet kaarsrecht was groeide jungle. Dat alles boven een azuur-blauwe zee. Dat zag er allemaal prachtig uit. Maar iedere bebouwbare meter was volgebouwd met resorts en restaurantjes en winkeltjes. Daar liepen vele honderden, zo niet duizenden toeristen tussen op en neer, en dat was echt meer dan deze paar km kon hebben. Het was een soort kunstmatig pretpark waar niets Thais aan was.
We begonnen met een kop koffie in een bamboe restaurantje aan de oostelijke baai, waar we aangeland waren en die meer mangrove had. De eerste keer deze reis dat we mangrove in hoog water zagen: boomkruinen die uit zee staken. Van daar wandelden we naar de westelijke baai die meer strand had. Daar zat ik een tijdje in de schaduw onder een boom, terwijl E. een stuk ging zwemmen in het kristalheldere water. Volgens haar een van de mooiste plekjes waar ze ooit in zee heeft gezwommen. Ondertussen werd het steeds drukker met mensen die uit Ao Nang, de volgende badplaats, met bootjes werden aangevoerd, en omdat het opkomende water het strand steeds smaller maakte.

Einde
Van Krabi is het nog zo’n 800 km naar Bangkok – of nog meer als je niet de kortste weg neemt. Dat is nauwelijks minder dan de ruim 900 km die we tot nu hebben afgelegd sinds we Kuala Lumpur verlaten hebben. Met nog drie dagen voor onze vlucht vanuit Bangkok naar Amsterdam vertrekt, zit er niets anders op dan het laatste stuk met een binnenlandse vlucht af te leggen. Voor de derde keer is het niet gelukt om over land van Maleisie naar Bangkok te reizen. Maar er is geen enkele reden om het niet een vierde keer te gaan proberen…
Krabi, 23 februari 2015

zaterdag 7 februari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 4: De overtocht

Het hoge noorden
In de aanloop naar het Thai Phusam festival, dat in Maleisie veel grootser gevierd wordt dan in India, was ons hotel volgeboekt. We konden dus niet langer blijven. De meest gangbare toeristische route is van Penang met een veerboot naar Langkawi, het meest noordelijke eiland van Maleisie, en vandaar met een veerboot naar Thailand. De meest gangbare niet-toeristische route is over de snelweg naar Hat Yai, centraal op het schiereiland. Maar wij gaven er de voorkeur aan zoveel mogelijk langs de westkust te reizen (nog los van dat Hat Yai ontraden werd door het ministerie van buitenlandse zaken), en zo kwamen we uit in Alor Setar, een off the beaten track stad.

Alor Setar was een stad in een spagaat. In sommige opzichten was het een groot dorp, met straathonden ipv katten, stukjes groen en houten huizen langs de invalsweg. Tegelijk werden er megalomane bouwwerken in de steigers gezet: een hypermoderne telecom toren (die was nog wel stijlvol) en oerlelijke winkelcentra en parkeergarages van absurde omvang. Echt schrijnend was het even verderop, waar in hutjes van golfplaten de gastarbeiders woonden die de betonnen kolossen aan het bouwen waren. We zagen net een groepje bouwvakkers terugkomen van de bouwplaats.

Toen we over de snelweg naar Alor Setar reden, zagen we een blauwe koepel boven de bebouwing uit. Van dat typisch Iraanse blauwe tegelwerk, dat je hier eigenlijk nooit ziet. Er stond echter geen Iraanse moskee in de reisgids, en we konden er niets over vinden. Tot ik ging zoeken op "blauw betegelde koepel". Toen vond ik een artikel van het bedrijf dat in 2000 de moskee ontworpen had voor een rijke zakenman uit Alor Setar. Het ontwerp was geinspireerd op Iraanse moskeeën en de ultieme versie daarvan: die in Samarkand. Er waren zelfs Iraanse materialen en ambachtslieden ingezet.

De moskee lag nogal buiten het centrum dus we moesten een taxi nemen om er te komen. Het complex was ongekend groot voor iets wat een privé persoon heeft neergezet. Twee zijvleugels die vanaf het hoofdgebouw naar voren kwamen, creerden een voorplein met waterpartijen. De witte moskee met de blauw betegelde koepels was indrukwekkend. Het verschil met bv de Grote Moskee in Abu Dhabi, waar ongelimiteerde fondsen waren ingezet, zag je in bv de toiletten en wasruimtes, die met eenvoudige tegels waren afgezet. Ook de houten deuren, de lampen, het tapijt, het was allemaal minder verfijnd. Niet om wat aan deze moskee af te doen, het is eerder een compliment dat je 'm überhaupt met die in Abu Dhabi vergelijkt.
We liepen rond, het was helemaal verlaten zo op zondagochtend (het weekend is hier vrijdag-zaterdag). Leuk om dit gevonden te hebben.


De overtocht
Het begon allemaal best goed. Om half negen liepen we het hotel uit en staken de weg over. Bij de bushalte gokten we op twee paarden: bus of taxi. Na 'n kwartier kwam er een taxi langs die stopte. En hij vroeg maar 5 ringgit voor een rit naar de busterminal - een betere deal dan we gister hadden.
Daar wisten we al waar we moesten zijn voor regionale bussen. De bus naar Kangar zou over 20 minuten vertrekken, niet slecht. Het was een midi-bus waar zo'n 10 passagiers instapten. We maakten weer een rare omweg - maar dat waren we inmiddels wel gewend van Maleisische bussen - voor we de provinciale weg opdraaiden. Met een redelijk gangetje en zonder te hoeven stoppen voor in- en uitstappende passagiers reden we langs een lang recht kanaal met het vlakke land er achter. Veel rijstvelden.
Kangar was toch nog groter dan verwacht. Op het busstation informeerden we naar de bus naar Kuala Perlis, waar boten naar Thailand zouden vertrekken. Bij twee loketten voor langeafstandsbussen zei men dat daar geen bussen naar toe gingen. Maar onze eigen buschauffeur wist dat die elders vertrokken: vanuit een parkeergarage onder een supermarkt...
Hmm, dan eerst maar een kopje koffie. Toast er bij lukte niet, dan maar een roti.
Om op zoek te gaan naar een parkeergarage elders in de stad voor een bus die maar om de paar uur zou vertrekken, was niet erg aanlokkelijk. Maar eens vragen wat een taxi deed. Dat viel alweer niet tegen: 18 ringgit voor 10km. De weg slingerde traag door een brede groene vallei. In Kuala Perlis werden we afgezet voor het douanegebouw. Bijna klassiek: je moest door het gebouw van de immigratiedienst om bij een afgezette kade te komen. De beambte wilde onze paspoorten niet stempelen: hij zei dat we eerst een boot moesten regelen en dan terugkomen...
Buiten lagen vier middelgrote houten boten (zo'n 12x2m). Die direct aan de kade werd geladen met grote zakken - meel of rijst of cement? Ja, hij ging naar Thailand. Nee, hij kon ons niet meenemen, dit was een vrachtboot. Op de drie andere boten was niets of niemand te zien. We namen de situatie eens op, in de riviermonding lagen een aantal grote vissersboten, een baggerschuit, en nog allerlei klein spul. Er was best wat activiteit, maar niet op ons stukje achter het douanekantoor. Na een tijdje zag ik een man met papieren bezig bij de boot die geladen werd. Die kon misschien meer vertellen. Hij zei dat een van de andere boten wel passagiers mee kon nemen; hij riep de kapitein wakker. Die zei dat die pas vertrok als de boot vol was. Of we moesten 'm charteren. 200 ringgit, dat was pittig geprijsd (anders was het 15 ringgit pp).
Langzaamaan werd duidelijk dat er geen sprake was van een regelmatige bootdienst naar Thailand, en dat er ook geen gestage stroom, of zelfs gestaag gedruppel was van toeristen of locals die deze route namen. We begonnen ons af te vragen of dit wel ging lukken...

Het was duidelijk dat hier voorlopig niets ging gebeuren, dus we gingen eerst even het dorp in om te lunchen. Twee straten verderop vonden we een eenvoudige nasi kandar waar ze wat groentes hadden. En overwogen nog eens onze opties. Wachten of de boot vol zou raken leek een te grote gok. Terug naar Kangar was ook vol onzekerheid. De enige weg over land aan deze kant van het schiereiland liep door een enorm natuur- en moerasgebied. Het was niet duidelijk of daar verkeer over ging. Als we er al een minibusje zouden vinden, zou dat ook weer eerst vol moeten zijn voor het zou vertrekken.
Het beste was dan toch de boot te charteren. Maar daarvoor hadden we niet genoeg geld, dus dan moesten we wel kunnen pinnen. En we wisten intussen dat lang niet alle Maleisische banken op het Maestro netwerk waren aangesloten. (Toen de Nederlandse banken nog op het Cirrus netwerk zaten, waren we beter bediend.) Maar we hadden geluk: de Maybank deed het, en even later hadden we 200 ringgit op zak.
Terug naar de jetty. Die nu helemaal verlaten was. De boot met vracht en de drie lege boten waren verdwenen. Alleen een veel kleiner bootje was iets aan het laden. Uit de gebrekkige communicatie meenden we te begrijpen dat hij wel naar Thailand ging, maar ons niet kon of wilde of mocht meenemen.
Het bootje vertrok en de kade was totaal verlaten en er gebeurde helemaal niets...

Een stukje verderop bij de volgende kade, buiten het douanegebied dus, lagen wel hetzelfde soort bootjes als eerder bij ons gelegen hadden, ook getooid met zowel de Thaise als de Maleisische vlag. Maar ja, dat was daar en wij waren hier...
Ik besloot er toch naar toe te gaan. Je hoefde niet eens door het douane gebouw om door een openstaande poort en via de openbare weg en een vrachtloods bij die andere kade te komen. Ook hier gebeurde niet al te veel, er lagen wel een aantal boten en een ervan werd volgestapeld met van die isolatiebakken waar vis in kon. Ik keek wat rond; een man was wel behulpzaam en sprak drie woorden Engels. Hij riep namens mij naar een paar bootslui en na wat heen en weer gepraat zei hij dat ze me wel mee wilden nemen. Oh, en nog iemand? OK. Over een half uurtje zouden ze vertrekken. We moesten maar vast ons uitreisstempel gaan halen.
Zo gezegd zo gedaan. De beambte vroeg alleen of we een boot hadden geregeld, verder was hij er niet in geïnteresseerd welke boot het was of waar die lag. Na officieel het land verlaten te hebben, liepen we achter om het douane gebouw het land weer in en naar de vrachtloods. We moesten nog even wachten. Toen werd er gewenkt dat we aan boord konden. Via een ander boot klauterden we van de kade naar onze schuit. Via een randje tot het achterdek en daar konden we de kajuit in. Nou ja, kajuit, het bleek meer een soort dashboard rondom het stuurwiel te zijn. Dat stuurwiel stond op een hoge as die uit het ruim stak waar een diesel denderde. De kapitein / stuurman stond/zat/hing half in de kajuit en langzaam kwamen we los. Rustig voeren we de riviermonding uit.
Buitengaats gingen we wat harder, tegen een straffe noordenwind in. De wind maakte kleine schuimkoppen op de golven. Zolang we tempo hielden, was de boot redelijk stabiel. Maar een paar keer namen we even gas terug en dan deinden we vervaarlijk heen en weer. Omdat wij hoger boven de waterlijn zaten dan de boot breed was, maakten we dan flinke zwiepers. Nee, dat was niet fijn. In de verte zagen we het silhouet van Langkawi. Dichterbij waren wat kleine eilanden die als groen beboste rotsen uit zee staken. Een ervan had een strand met huisjes.

Na ruim een uur in de oorverdovende herrie en stank van de dieselmotor gezeten te hebben, naderden we weer land. Aan de riviermonding was een grote betonnen aanlegsteiger gebouwd, waar twee grote veerboten lagen. Aan de voet van een trapje werden we afgezet. Daar stonden we dan. Nog niet echt op Thaise grond, want we hàdden geen vaste grond onder de voeten en we waren nog niet door de immigratie. Dat was hier allemaal wat grootser opgezet, vanwege de veerpont uit Langkawi. Formulieren, foto, paspoort, stempels - en toen waren we wel in Thailand!
In de aankomsthal waren balies voor de veerboten, klokken met Thaise en Maleisische tijden, winkeltjes en een wisselkantoor. We zetten maar meteen al onze Maleisische ringgit om in Thaise baht, dan hadden we wat zakgeld. Daarvan kochten we een colaatje en wat ananas. Taxichauffeurs en moto-taxi-mannen probeerden ons te overtuigen dat er geen songtauw (een pickup truck met twee bankjes langs de zijkant) naar de stad was. Hun ongelijk werd al snel aangetoond. Al was de chauffeur niet zo enthousiast om ons mee te nemen. Het bleek dat de laadruimte half vol stond met spullen die een km verderop moesten worden afgeleverd bij een klein steigertje waar ook een paar bootjes lagen zoals het onze. Vandaar reden we dan alsnog naar de stad, over een lange weg door de mangrove bossen. Vooraan in de stad maakten we weer een stop. Er werd een kooi met vogels ingeladen.
De eerste indruk van Satun  ("S'toen") was een klein, gemoedelijk stadje. We werden afgezet voor het "beste" hotel van de stad. De kamers in de oude vleugel waren behoorlijk gedateerd, en niet meegegaan in de renovatie die de lobby vol pretenties wel had ondergaan. Maar het uitzicht was fantastisch. We keken over de bocht in een riviertje, over palmbomen daarachter, en een uit de vlakte oprijzende kalkstenen bult zoals die ook uit zee op staken.
Na 8 bij tijden enerverende uren waren we weer onderdak. We moesten er echt eventjes van bijkomen.

Het diepe zuiden
We gingen eten bij On's, hét restaurantje voor buitenlandse toeristen. Even wennen, hier stond geen vegetarisch eten op de menukaart, en de serveerster sprak geen woord Engels, terwijl hier toch best wat toeristen langskwamen op weg naar Langkawi of Ko Lipe. Welkom in Thailand. Maar met enige moeite lukte het een best lekkere groene curry te laten komen.
Intussen keken we naar het voorbijkomende leven in Satun. Het had het een behoorlijk einde-van-de-weg of frontier-town gevoel. Per definitie was er geen doorgaand verkeer: er was maar één weg naar de rest van Thailand. In het zuiden van Thailand wonen veel Moslims - het hoort ook nog niet zo lang bij Thailand - en dat merk je aan de prominente plek van de moskee en aan een flink aantal vrouwen met hoofddoekjes - in verhouding eigenlijk evenveel als in Alor Setar. Vonden we in Maleisie de mensen al heel vriendelijk, hier was dat ook zo, maar bovendien was de sfeer nog gemoedelijker en straalde van ieder gezicht de legendarische Thaise glimlach.  Het verkeersbeeld was echt anders dan in Maleisië: veel meer motoren, motoren met zijspan (met er aangehangen karretje, in zowel vracht- als passagiers-uitvoering), pick-up trucks, songtauws - en juist minder personenauto's. De bomen in de middenberm waren met lampjes versierd. Door het tijdsverschil werd het hier een uur vroeger donker dan in Maleisie.

Satun beviel ons wel, maar het hotel minder. E. deed wat speurwerk op Tripadvisor.com en Hotels.com en vond een plekje om de volgende ochtend naar toe te verhuizen.
Gleam Resort is een terrein met 10 kleine bungalows in een mooi aangelegde en onderhouden tuin, met aan het eind een zwembad. De bungalows hebben iets eenvoudigs, maar zijn met de grootste zorg ontworpen en onderhouden. Het ziet er schitterend uit, en ieder richeltje is stofvrij, iedere lamp en schakelaar doet het, ieder snippertje papier en ieder boomblaadje wordt opgeharkt. De muren zijn cementkleurig gestuukt, de vloer bedekt met marmeren tegels, en het bed is groot en van een ongekende zachtheid. Op de veranda staat een bankje gemaakt van een kunstig opengewerkt oliedrum (waar je voor geen meter op kunt zitten). De decoratie is geïnspireerd op de thema's nautisch (er is een werf in Satun waar grote jachten worden onderhouden) en Amerikaans-jaren-50.
Het zwembad is gemaakt uit een stuk kunststof (epoxy?) en aangenaam van temperatuur. We spartelden respectievelijk zwommen wat en gingen toen opdrogen en een boekje lezen op de ligbedden langs de rand.
's Avonds aten we "thuis", dus in ons resort. We waren de enige gasten. Wat overleg met de kok en we kwamen uit op een veg masamam curry. Lekker! Intussen arriveerde er nog een Thais gezin per auto.
Na het eten zaten we nog even op het schommelbankje bij het zwembad in de volle maan. De wind raasde; vogels waren al stiller; krekels tsjirpten; een pad hopte over de tegels; de poes sloop door het gras; de verschillende moskeeën riepen net niet tegelijk op tot het avondgebed.

Ik was (te) vroeg wakker. Dat gaf me de gelegenheid eerst te horen hoe totaal stil het was. Geen fan, geen ac (van de buren), geen generator, geen hondengeblaf, geen verkeer, geen stemmen, geen kerkklokken, geen werkgeluiden. De eerste klanken waren de vroege oproep voor het ochtendgebed. Daarna de eerste geluiden van vogels en insecten. Toen het langzaam licht worden en aanzwellen van de vogelgeluiden.
Dit is een van de mooiste plekken waar ik ooit geweest ben. Beslist zijn veel zakenhotels beter geoutilleerd, maar dan zeker minder smaakvol. Beslist bestaan er plekken die nog mooier in de natuur liggen, maar dan zijn die weer te afgelegen. Beslist zijn er peperdure resorts die dat combineren, maar dan is het maar de vraag of wij ons daar thuis zouden voelen.
Het is hier prachtig, rustig, groen, aangenaam - en tegelijk dicht genoeg bij het stadje om je niet opgesloten te voelen, om overdag naar een winkeltje of een restaurantje te kunnen wandelen. En dat stadje is dan ook nog eens 100% Thai, met alleen bij On's een sporadische westerse toerist.  Het was maar de vraag of we nog iets beters zouden vinden, want hoe verder naar het noorden we zouden gaan, hoe toeristischer het zou worden. En dat is meestal geen goed nieuws voor de prijs/kwaliteitsverhouding noch voor hoe prettig wij ons ergens voelen. Dus we besloten dat we hier nog wel een weekje konden blijven.

Dat alles voor een prijs die nauwelijks boven ons hotel-budget ligt, en ruim onder ons resort-budget. Een mooi basiskamp om te wandelen, te zwemmen, te zonnen, te lezen, te schrijven. 

Satun, 5-7 februari 2015

maandag 26 januari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 3: Drie maal is scheepsrecht?

Penang
Penang is officieel het eiland en de deelstaat, Georgetown de stad, maar ook die kun je Penang noemen. De stad heeft een oud historisch centrum, Unesco erfgoed, dat weer een koloniaal deel heeft met statige Engelse gebouwen, en een veel groter deel daaromheen met veel oude Chinese huizen, tempels en kongsi-gebouwen vol rode en gouden lampions. Veel oude panden zijn mooi gerestaureerd. Daar tussendoor groene moskeeën en bonte Hindu-tempels. Er midden in de straatjes die Little India vormen. De Bollywood- en tempelmuziek die over straat galmt; de geur van specerijen die over straat drijft; de winkels met stainless steel potten en pannen; de levendigheid en de kleuren; de vrouwen die in gekleurde sari's of bonte churida's of spijkerbroek door elkaar lopen, soms met hun lange zwarte haren helemaal los. En daarnaast twee backpacker-straatjes. De backpackers vallen echter in het niet bij de grote aantallen Aziatische toeristen.

De bewoners hadden intussen zo hun eigen plekjes, veelal toch etnisch gegroepeerd. Hier zag je een straatmarkt waar allemaal Chinezen aten. Daar was een stuk boulevard waar volop Maleise gezinnen flaneerden. En dan liep je langs een café dat vol zat met mensen van het Indiase subcontinent. En ze waren allemaal even vriendelijk en open, wat weer meer een Zuidoost-Aziatische eigenschap is.
Het historisch centrum was opgeleukt met straatkunst. Veel kunst. De meeste aandacht trok een serie grote muurschilderingen, waar iedereen mee op de foto wilde. Daarnaast was er een serie figuren/afbeeldingen in ijzerwerk. En dan de nodige wannabe galerieën.
De eerste dagen in Penang wandelden we eenvoudigweg veel rond door het centrum, en namen het allemaal in ons op. We wandelden door het Eastern and Oriental Hotel, waar William Somerset Maugham ook was geweest. We bekeken het kerkhof uit de koloniale tijd, waar de meeste mensen veel te jong gestorven waren aan tropische ziekten. We vonden een stamcafé, waar we bijna iedere ochtend een kopje koffie gingen drinken. Ook hier weer volop lekker eten. Er waren foodcourts en vegetarische Maleise, Chinese, Indiase en Japanse restaurants.
Wat hielp te genieten van dit eiland was het stralende weer: vanaf dat we hier aankwamen was het helder blauw en zonnig, een graad of 32, en dankzij het zeebriesje toch nog uit te houden.

Intussen zijn we binnen ons hotel naar een andere kamer verhuisd: goedkoper en beter, met uitzicht op zee en een soort van balkon - al kun je daar alleen via de nooduitgang komen. De schoonmaakster uit Medan groette ons vanaf het begin met haar stralende lach. Met de receptioniste en de manager, die eerst wat formeel waren, hebben we inmiddels een warme band opgebouwd. We weten alles over haar kinderen en de gezondheid van zijn moeder, en bespreken wat er zoal komt kijken bij het runnen van een hotel. Hij is er een half jaar geleden zonder enige ervaring mee begonnen - voor zijn vader is het een investering.

De eerste excursie die we maakten, was naar de botanische tuinen.
De entree was meteen een plaatje: mooi aangelegde tuinen met vijvers met planten met enorme bladeren drijvend op het water. De tuinen lagen in een vallei of kom, omringd door heuvels met bossen. De tuinen waren ruim opgezet met grote grasvelden, groepjes exotische bomen, kassen, wandelpaden en een grotere rondweg. We vonden een plattegrondje en gingen als eerste richting een pad dat door de jungle liep naar de plek waar ooit de oprichter van de tuinen een huis had. Het was dan slechts de rand ervan, maar het was toch een stukje tropisch regenwoud waar we doorheen liepen. Hoge bomen torenden boven ons uit, waar parasietplanten op groeiden, die luchtwortels als een gordijn naar beneden lieten hangen, waartegen weer klimplanten omhoog groeiden. Het geluid van insecten en cicaden was een onmiskenbaar en continue gepiep.
Het pad liep een heuvel op en aan de andere kant weer naar beneden, waar een vijver was die ook via een gemakkelijker pad vanaf de weg te bereiken was. Daar was een drooggevallen bedding van een beekje. Als je daar een paar meter doorheen liep was het helemaal alsof je omringd was door het donkere bos. Een bejaarde Maleisiër die hier iedere dag wandelde, riep ons terug, het was gevaarlijk vanwege slangen.
We wandelden in een grote boog over het terrein, genietend van de schoonheid en de rust.

De tweede excursie was naar een Nationaal Park op het noordwest hoekje van het eiland. Hier liep de jungle tot aan de kust waar wat strandjes waren. Maar wij kozen een minder gebruikt pad dat meer door de jungle ging. Torenhoge kaarsrechte bomen waren de koningen van het bos. Daaronder de kleinere bomen, bosjes bamboe en palmen, reusachtige planten die op 1/1000ste schaal bij ons een kamerplant konden zijn, klimplanten en lianen zo dik als een been. Omgevallen bomen lagen te verteren, en een lange stam was al helemaal uitgehold. De bladeren ritselden in de wind en een beekje kabbelde tussen de rotsblokken.
Het was een prachtige wandeling, maar net iets te lang voor mij. Waarschijnlijk zat vooral het klimmen en moeizame dalen me dwars. Het laatste half uur was dus afzien, maar er was geen andere keus dan doorgaan. Terug in het dorp deed een colaatje wonderen. En een dagje rust deed de rest.
De natuur hier maakt een overweldigende indruk. De oerkracht, de overvloedigheid en de reusachtigheid vervullen je met ontzag. Heel wat anders dan wat we in Nederland "natuur" noemen: aangelegde, aangeharkte en zorgvuldig gemanipuleerde perkjes.
India
Sorry dat "India" terug blijft komen als thema. Maar dit keer kwam India op mij af. In de wijk Little India hadden we een restaurant gezien dat "Dindigul Biriyana" heette. Na meer dan tien jaar in Dindigul gekomen te zijn, konden we het natuurlijk niet laten daarvan een foto te maken en die aan Gé en Gemma te sturen. Gé op zijn beurt zette die op facebook met het bijschrift "wie weet waar dit is?". Heel snel kwam het antwoord van onze gezamenlijke vriend Vinodh: zijn neef Sasi managet een restaurant in Penang!
Vinodh heb ik jaren geleden leren kennen toen er een hele filmploeg was neergestreken in Holland House om opnames te maken van Engelse les zoals een taalinstituut die gaf. En die school was van de schoonzus van Vinodh. Hij was soort van toeschouwer bij de opnames, we maakten eens een praatje en hij leende me een boek. Hijzelf had een gereedschapswinkel in Dindigul, waar we sindsdien geregeld komen.
Uiteraard gingen we eten bij de Dindigul Biriyani. In eerste instantie wist Sasi niet wat hij met ons aan moest, en was een beetje verlegen. Maar zoals we het van Zuid Indiërs kennen, brak langzaam het ijs, en werd het toch nog gezellig. Een jaar geleden was hij naar Maleisië gekomen op verzoek van een vriend van zijn vader die hier een juwelierszaak had en wilde diversifiëren en daarom een restaurant ging openen. Een andere, wat oudere man was ook uit Dindigul gekomen en zat achter de kassa en leek nog iets hoger in de hierarchie te staan. Oh ja, de kok was ook overgekomen uit Dindigul. Om precies te zijn, de voltallige staf van 8 man was ingevlogen om in dit restaurant te werken. Ze kwamen allemaal uit dezelfde wijk van Dindigul.
De biriyani was uitstekend, misschien wel de beste van Dindigul. De zaak had een frisse moderne uitstraling. Niet een van die restaurantjes die je helemaal mee terug naar Zuid India neemt.
We overtuigden zelfs de manager van ons hotel er eens te gaan eten.

We gingen eten in een (ander) Zuid Indiaas restaurant. Hier had zich een ongekend stukje fusion voorgedaan. Het had alles van een authentiek Indiaas restaurant, maar ze serveerden ook namaakvlees in de Noord Indiase thali, en bij de ingang was een buffet waar je naast rijst zelf gerechten kon uitkiezen die op je bord geschept werden. Allebei deze elementen waren uit de Chinese keuken geleend. Dus er was toch wel wat uitwisseling tussen de bevolkingsgroepen. Zoals we al vaker Indiers bij de vegetarische Chinees hadden zien eten. En Chinezen bij de vegetarische Maleiër.

Thailand
Onze vlucht terug naar Amsterdam zal uit Bangkok vertrekken. Ons plan is om in kleine of grotere stappen over land tot Bangkok te reizen. Als je overland inreist, krijg je maar 15 dagen, en dat vinden we te kort. Dus moesten we een ochtend en een middag naar het Thaise consulaat. De aanvraag was eenvoudig en rechttoe rechtaan. Verreweg de meeste tijd waren we kwijt in de stadsbus die onmogelijke kronkels en lussen in de route heeft, en er oneindig lang over leek te doen.
Dit is de derde keer is dat ik me de overland route van Penang naar Bangkok heb voorgenomen. De eerste twee keer is het plan mislukt. Allebei de keren had ik eerder te veel tijd verloren in Bali respectievelijk Sumatra, en moest ik dat goedmaken door vanaf Penang te vliegen respectievelijk de nachttrein te nemen.

Ik ben dus heel benieuwd hoe het dit keer uit zal pakken. Op dit moment weten we nog niet hoe lang we nog in Penang blijven. Voorlopig bevalt het hier. E. is begonnen met het daadwerkelijk schrijven aan haar boek, en dat geeft mij gelegenheid in een café te zitten en een beetje rond te kijken. Dat bevalt me wel.

Penang, 26 januari 2015