Het hoge noorden
In de
aanloop naar het Thai Phusam festival, dat in Maleisie veel grootser gevierd
wordt dan in India, was ons hotel volgeboekt. We konden dus niet langer
blijven. De meest gangbare toeristische route is van Penang met een veerboot
naar Langkawi, het meest noordelijke eiland van Maleisie, en vandaar met een
veerboot naar Thailand. De meest gangbare niet-toeristische route is over de
snelweg naar Hat Yai, centraal op het schiereiland. Maar wij gaven er de
voorkeur aan zoveel mogelijk langs de westkust te reizen (nog los van dat Hat
Yai ontraden werd door het ministerie van buitenlandse zaken), en zo kwamen we
uit in Alor Setar, een off the beaten
track stad.
Alor Setar was een stad in een spagaat. In sommige opzichten was het een groot dorp, met straathonden ipv katten, stukjes groen en houten huizen langs de invalsweg. Tegelijk werden er megalomane bouwwerken in de steigers gezet: een hypermoderne telecom toren (die was nog wel stijlvol) en oerlelijke winkelcentra en parkeergarages van absurde omvang. Echt schrijnend was het even verderop, waar in hutjes van golfplaten de gastarbeiders woonden die de betonnen kolossen aan het bouwen waren. We zagen net een groepje bouwvakkers terugkomen van de bouwplaats.
Alor Setar was een stad in een spagaat. In sommige opzichten was het een groot dorp, met straathonden ipv katten, stukjes groen en houten huizen langs de invalsweg. Tegelijk werden er megalomane bouwwerken in de steigers gezet: een hypermoderne telecom toren (die was nog wel stijlvol) en oerlelijke winkelcentra en parkeergarages van absurde omvang. Echt schrijnend was het even verderop, waar in hutjes van golfplaten de gastarbeiders woonden die de betonnen kolossen aan het bouwen waren. We zagen net een groepje bouwvakkers terugkomen van de bouwplaats.
Toen we over de snelweg naar Alor Setar reden, zagen we een blauwe koepel boven de bebouwing uit. Van dat typisch Iraanse blauwe tegelwerk, dat je hier eigenlijk nooit ziet. Er stond echter geen Iraanse moskee in de reisgids, en we konden er niets over vinden. Tot ik ging zoeken op "blauw betegelde koepel". Toen vond ik een artikel van het bedrijf dat in 2000 de moskee ontworpen had voor een rijke zakenman uit Alor Setar. Het ontwerp was geinspireerd op Iraanse moskeeën en de ultieme versie daarvan: die in Samarkand. Er waren zelfs Iraanse materialen en ambachtslieden ingezet.
De moskee lag nogal buiten het centrum dus we moesten een taxi nemen om er te komen. Het complex was ongekend groot voor iets wat een privé persoon heeft neergezet. Twee zijvleugels die vanaf het hoofdgebouw naar voren kwamen, creerden een voorplein met waterpartijen. De witte moskee met de blauw betegelde koepels was indrukwekkend. Het verschil met bv de Grote Moskee in Abu Dhabi, waar ongelimiteerde fondsen waren ingezet, zag je in bv de toiletten en wasruimtes, die met eenvoudige tegels waren afgezet. Ook de houten deuren, de lampen, het tapijt, het was allemaal minder verfijnd. Niet om wat aan deze moskee af te doen, het is eerder een compliment dat je 'm überhaupt met die in Abu Dhabi vergelijkt.
We liepen rond, het was helemaal verlaten zo op zondagochtend (het weekend is hier vrijdag-zaterdag). Leuk om dit gevonden te hebben.
De overtocht
Het begon
allemaal best goed. Om half negen liepen we het hotel uit en staken de weg
over. Bij de bushalte gokten we op twee paarden: bus of taxi. Na 'n kwartier
kwam er een taxi langs die stopte. En hij vroeg maar 5 ringgit voor een rit
naar de busterminal - een betere deal dan we gister hadden.
Daar
wisten we al waar we moesten zijn voor regionale bussen. De bus naar Kangar zou
over 20 minuten vertrekken, niet slecht. Het was een midi-bus waar zo'n 10
passagiers instapten. We maakten weer een rare omweg - maar dat waren we
inmiddels wel gewend van Maleisische bussen - voor we de provinciale weg
opdraaiden. Met een redelijk gangetje en zonder te hoeven stoppen voor in- en
uitstappende passagiers reden we langs een lang recht kanaal met het vlakke
land er achter. Veel rijstvelden.
Kangar
was toch nog groter dan verwacht. Op het busstation informeerden we naar de bus
naar Kuala Perlis, waar boten naar Thailand zouden vertrekken. Bij twee
loketten voor langeafstandsbussen zei men dat daar geen bussen naar toe gingen.
Maar onze eigen buschauffeur wist dat die elders vertrokken: vanuit een
parkeergarage onder een supermarkt...
Hmm, dan
eerst maar een kopje koffie. Toast er bij lukte niet, dan maar een roti.
Om op
zoek te gaan naar een parkeergarage elders in de stad voor een bus die maar om
de paar uur zou vertrekken, was niet erg aanlokkelijk. Maar eens vragen wat een
taxi deed. Dat viel alweer niet tegen: 18 ringgit voor 10km. De weg slingerde
traag door een brede groene vallei. In Kuala Perlis werden we afgezet voor het
douanegebouw. Bijna klassiek: je moest door het gebouw van de immigratiedienst
om bij een afgezette kade te komen. De beambte wilde onze paspoorten niet
stempelen: hij zei dat we eerst een boot moesten regelen en dan terugkomen...
Buiten
lagen vier middelgrote houten boten (zo'n 12x2m). Die direct aan de kade werd
geladen met grote zakken - meel of rijst of cement? Ja, hij ging naar Thailand.
Nee, hij kon ons niet meenemen, dit was een vrachtboot. Op de drie andere boten
was niets of niemand te zien. We namen de situatie eens op, in de riviermonding
lagen een aantal grote vissersboten, een baggerschuit, en nog allerlei klein
spul. Er was best wat activiteit, maar niet op ons stukje achter het
douanekantoor. Na een tijdje zag ik een man met papieren bezig bij de boot die
geladen werd. Die kon misschien meer vertellen. Hij zei dat een van de andere
boten wel passagiers mee kon nemen; hij riep de kapitein wakker. Die zei dat die
pas vertrok als de boot vol was. Of we moesten 'm charteren. 200 ringgit, dat
was pittig geprijsd (anders was het 15 ringgit pp).
Langzaamaan
werd duidelijk dat er geen sprake was van een regelmatige bootdienst naar
Thailand, en dat er ook geen gestage stroom, of zelfs gestaag gedruppel was van
toeristen of locals die deze route namen. We begonnen ons af te vragen of dit
wel ging lukken...
Het was
duidelijk dat hier voorlopig niets ging gebeuren, dus we gingen eerst even het
dorp in om te lunchen. Twee straten verderop vonden we een eenvoudige nasi kandar waar ze wat groentes hadden.
En overwogen nog eens onze opties. Wachten of de boot vol zou raken leek een te
grote gok. Terug naar Kangar was ook vol onzekerheid. De enige weg over land
aan deze kant van het schiereiland liep door een enorm natuur- en moerasgebied.
Het was niet duidelijk of daar verkeer over ging. Als we er al een minibusje
zouden vinden, zou dat ook weer eerst vol moeten zijn voor het zou vertrekken.
Het beste
was dan toch de boot te charteren. Maar daarvoor hadden we niet genoeg geld,
dus dan moesten we wel kunnen pinnen. En we wisten intussen dat lang niet alle
Maleisische banken op het Maestro netwerk waren aangesloten. (Toen de
Nederlandse banken nog op het Cirrus netwerk zaten, waren we beter bediend.)
Maar we hadden geluk: de Maybank deed het, en even later hadden we 200 ringgit
op zak.
Terug
naar de jetty. Die nu helemaal verlaten was. De boot met vracht en de drie lege
boten waren verdwenen. Alleen een veel kleiner bootje was iets aan het laden.
Uit de gebrekkige communicatie meenden we te begrijpen dat hij wel naar
Thailand ging, maar ons niet kon of wilde of mocht meenemen.
Het
bootje vertrok en de kade was totaal verlaten en er gebeurde helemaal niets...
Een
stukje verderop bij de volgende kade, buiten het douanegebied dus, lagen wel
hetzelfde soort bootjes als eerder bij ons gelegen hadden, ook getooid met
zowel de Thaise als de Maleisische vlag. Maar ja, dat was daar en wij waren
hier...
Ik
besloot er toch naar toe te gaan. Je hoefde niet eens door het douane gebouw om
door een openstaande poort en via de openbare weg en een vrachtloods bij die
andere kade te komen. Ook hier gebeurde niet al te veel, er lagen wel een
aantal boten en een ervan werd volgestapeld met van die isolatiebakken waar vis
in kon. Ik keek wat rond; een man was wel behulpzaam en sprak drie woorden
Engels. Hij riep namens mij naar een paar bootslui en na wat heen en weer
gepraat zei hij dat ze me wel mee wilden nemen. Oh, en nog iemand? OK. Over een
half uurtje zouden ze vertrekken. We moesten maar vast ons uitreisstempel gaan
halen.
Zo gezegd
zo gedaan. De beambte vroeg alleen of we een boot hadden geregeld, verder was
hij er niet in geïnteresseerd welke boot het was of waar die lag. Na officieel
het land verlaten te hebben, liepen we achter om het douane gebouw het land
weer in en naar de vrachtloods. We moesten nog even wachten. Toen werd er
gewenkt dat we aan boord konden. Via een ander boot klauterden we van de kade
naar onze schuit. Via een randje tot het achterdek en daar konden we de kajuit
in. Nou ja, kajuit, het bleek meer een soort dashboard rondom het stuurwiel te
zijn. Dat stuurwiel stond op een hoge as die uit het ruim stak waar een diesel
denderde. De kapitein / stuurman stond/zat/hing half in de kajuit en langzaam
kwamen we los. Rustig voeren we de riviermonding uit.
Buitengaats
gingen we wat harder, tegen een straffe noordenwind in. De wind maakte kleine
schuimkoppen op de golven. Zolang we tempo hielden, was de boot redelijk
stabiel. Maar een paar keer namen we even gas terug en dan deinden we
vervaarlijk heen en weer. Omdat wij hoger boven de waterlijn zaten dan de boot
breed was, maakten we dan flinke zwiepers. Nee, dat was niet fijn. In de verte
zagen we het silhouet van Langkawi. Dichterbij waren wat kleine eilanden die
als groen beboste rotsen uit zee staken. Een ervan had een strand met huisjes.
Na ruim
een uur in de oorverdovende herrie en stank van de dieselmotor gezeten te
hebben, naderden we weer land. Aan de riviermonding was een grote betonnen
aanlegsteiger gebouwd, waar twee grote veerboten lagen. Aan de voet van een
trapje werden we afgezet. Daar stonden we dan. Nog niet echt op Thaise grond,
want we hàdden geen vaste grond onder de voeten en we waren nog niet door de
immigratie. Dat was hier allemaal wat grootser opgezet, vanwege de veerpont uit
Langkawi. Formulieren, foto, paspoort, stempels - en toen waren we wel in
Thailand!
In de
aankomsthal waren balies voor de veerboten, klokken met Thaise en Maleisische
tijden, winkeltjes en een wisselkantoor. We zetten maar meteen al onze
Maleisische ringgit om in Thaise baht, dan hadden we wat zakgeld. Daarvan
kochten we een colaatje en wat ananas. Taxichauffeurs en moto-taxi-mannen
probeerden ons te overtuigen dat er geen songtauw
(een pickup truck met twee bankjes langs de zijkant) naar de stad was. Hun
ongelijk werd al snel aangetoond. Al was de chauffeur niet zo enthousiast om
ons mee te nemen. Het bleek dat de laadruimte half vol stond met spullen die
een km verderop moesten worden afgeleverd bij een klein steigertje waar ook een
paar bootjes lagen zoals het onze. Vandaar reden we dan alsnog naar de stad,
over een lange weg door de mangrove bossen. Vooraan in de stad maakten we weer
een stop. Er werd een kooi met vogels ingeladen.
De eerste
indruk van Satun ("S'toen")
was een klein, gemoedelijk stadje. We werden afgezet voor het "beste"
hotel van de stad. De kamers in de oude vleugel waren behoorlijk gedateerd, en
niet meegegaan in de renovatie die de lobby vol pretenties wel had ondergaan.
Maar het uitzicht was fantastisch. We keken over de bocht in een riviertje,
over palmbomen daarachter, en een uit de vlakte oprijzende kalkstenen bult
zoals die ook uit zee op staken.
Na 8 bij
tijden enerverende uren waren we weer onderdak. We moesten er echt eventjes van
bijkomen.
Het diepe zuiden
We gingen
eten bij On's, hét restaurantje voor buitenlandse toeristen. Even wennen, hier
stond geen vegetarisch eten op de menukaart, en de serveerster sprak geen woord
Engels, terwijl hier toch best wat toeristen langskwamen op weg naar Langkawi
of Ko Lipe. Welkom in Thailand. Maar met enige moeite lukte het een best
lekkere groene curry te laten komen.
Intussen
keken we naar het voorbijkomende leven in Satun. Het had het een behoorlijk
einde-van-de-weg of frontier-town
gevoel. Per definitie was er geen doorgaand verkeer: er was maar één weg naar
de rest van Thailand. In het zuiden van Thailand wonen veel Moslims - het hoort
ook nog niet zo lang bij Thailand - en dat merk je aan de prominente plek van
de moskee en aan een flink aantal vrouwen met hoofddoekjes - in verhouding
eigenlijk evenveel als in Alor Setar. Vonden we in Maleisie de mensen al heel
vriendelijk, hier was dat ook zo, maar bovendien was de sfeer nog gemoedelijker
en straalde van ieder gezicht de legendarische Thaise glimlach. Het verkeersbeeld was echt anders dan in
Maleisië: veel meer motoren, motoren met zijspan (met er aangehangen karretje,
in zowel vracht- als passagiers-uitvoering), pick-up trucks, songtauws - en juist minder personenauto's.
De bomen in de middenberm waren met lampjes versierd. Door het tijdsverschil
werd het hier een uur vroeger donker dan in Maleisie.
Satun
beviel ons wel, maar het hotel minder. E. deed wat speurwerk op Tripadvisor.com en Hotels.com en vond een plekje om de volgende ochtend naar toe te
verhuizen.
Gleam
Resort is een terrein met 10 kleine bungalows in een mooi aangelegde en
onderhouden tuin, met aan het eind een zwembad. De bungalows hebben iets
eenvoudigs, maar zijn met de grootste zorg ontworpen en onderhouden. Het ziet
er schitterend uit, en ieder richeltje is stofvrij, iedere lamp en schakelaar
doet het, ieder snippertje papier en ieder boomblaadje wordt opgeharkt. De
muren zijn cementkleurig gestuukt, de vloer bedekt met marmeren tegels, en het
bed is groot en van een ongekende zachtheid. Op de veranda staat een bankje
gemaakt van een kunstig opengewerkt oliedrum (waar je voor geen meter op kunt
zitten). De decoratie is geïnspireerd op de thema's nautisch (er is een werf in
Satun waar grote jachten worden onderhouden) en Amerikaans-jaren-50.
Het
zwembad is gemaakt uit een stuk kunststof (epoxy?) en aangenaam van
temperatuur. We spartelden respectievelijk zwommen wat en gingen toen opdrogen
en een boekje lezen op de ligbedden langs de rand.
's Avonds
aten we "thuis", dus in ons resort. We waren de enige gasten. Wat
overleg met de kok en we kwamen uit op een veg masamam curry. Lekker! Intussen
arriveerde er nog een Thais gezin per auto.
Na het
eten zaten we nog even op het schommelbankje bij het zwembad in de volle maan.
De wind raasde; vogels waren al stiller; krekels tsjirpten; een pad hopte over
de tegels; de poes sloop door het gras; de verschillende moskeeën riepen net
niet tegelijk op tot het avondgebed.
Ik was
(te) vroeg wakker. Dat gaf me de gelegenheid eerst te horen hoe totaal stil het
was. Geen fan, geen ac (van de buren), geen generator, geen hondengeblaf, geen
verkeer, geen stemmen, geen kerkklokken, geen werkgeluiden. De eerste klanken
waren de vroege oproep voor het ochtendgebed. Daarna de eerste geluiden van
vogels en insecten. Toen het langzaam licht worden en aanzwellen van de
vogelgeluiden.
Dit is
een van de mooiste plekken waar ik ooit geweest ben. Beslist zijn veel
zakenhotels beter geoutilleerd, maar dan zeker minder smaakvol. Beslist bestaan
er plekken die nog mooier in de natuur liggen, maar dan zijn die weer te
afgelegen. Beslist zijn er peperdure resorts die dat combineren, maar dan is
het maar de vraag of wij ons daar thuis zouden voelen.
Het is
hier prachtig, rustig, groen, aangenaam - en tegelijk dicht genoeg bij het
stadje om je niet opgesloten te voelen, om overdag naar een winkeltje of een
restaurantje te kunnen wandelen. En dat stadje is dan ook nog eens 100% Thai,
met alleen bij On's een sporadische westerse toerist. Het was maar de vraag of we nog iets beters
zouden vinden, want hoe verder naar het noorden we zouden gaan, hoe
toeristischer het zou worden. En dat is meestal geen goed nieuws voor de
prijs/kwaliteitsverhouding noch voor hoe prettig wij ons ergens voelen. Dus we
besloten dat we hier nog wel een weekje konden blijven.
Dat alles
voor een prijs die nauwelijks boven ons hotel-budget ligt, en ruim onder ons resort-budget. Een mooi basiskamp om te wandelen, te zwemmen, te zonnen, te
lezen, te schrijven.
Satun, 5-7 februari 2015
Satun, 5-7 februari 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten