donderdag 25 januari 2018

Indonesie Reisverslag 2018/2 Rondje Noord Sumatra

We reisden van Doha via Kuala Lumpur naar Medan. Een achtbaan van culturen, ontwikkelingsniveaus, klimaten, tijdzones en dag-en-nacht-ritmes.
Sumatra is ongeveer even groot als Spanje, en heeft ongeveer evenveel inwoners, maar een infrastructuur die vele malen slechter is. De kunst zit in de beperking: we hebben een niet-ambitieus rondje door de provincie Noord Sumatra uitgetekend.

Medan stad


De eerste indruk van Medan is groot, druk, vervuild en lawaaierig. Bij nadere kennismaking blijft dat allemaal staan, maar zie je ook de ontspannen en vrolijke mensen die je altijd stralend toelachen of een praatje maken. Niemand maakt zich kwaad in het verkeer, iedereen is behulpzaam. Er zijn leuke vegan eethuisjes en hippe/moderne coffeeshops. De sfeer is heel prettig en als het lawaai en de vuile lucht je niet zouden verjagen, zou je er zo een tijd willen blijven.


Je zou de ontwikkeling van een land kunnen afmeten van het aantal meters dat je over een trottoir kunt lopen. In Medan zijn de trottoirs meestal versperd door uitbouwen van winkels, geparkeerde auto’s, motoren of becaks. Of bergen bouwmateriaal, modder of rioolslib. Anders zitten er wel gaten in waardoor je in het riool kunt vallen, zijn er onverwachte op- en afstapjes, liggen er tegels los of steken er stukken betonijzer uit. En je moet oppassen voor overhangende luifels en borden waar je je hoofd tegen kunt stoten.
Meestal loop je dus maar op de rijbaan, tussen de geparkeerde auto’s en het verkeer in, hopend dat ze je zien. Verkeer bestaat vooral uit (relatief nieuwe) auto’s, motoren en becaks – motoren met een karretje ernaast die je huurt voor een ritje.

Na een ochtend sightseeing (koloniale gebouwen en Little India) namen we een becak terug naar huis. Het was de oudste en gammelste van Medan. De motor sloeg geregeld af, het voorwiel spoorde niet, de benzine kwam via een slangetje uit een jerrycan die aan de voorkant hing. De sigaret die de chauffeur nonchalant tussen z’n vingers had, hing er bijna tegenaan. We reden langzamer dan de verkeersstroom waardoor invoegen, weven en ritsen niet lukte – cruciaal in het verkeer hier. Bovendien moesten we vanwege de eenrichtingswegen omrijden, en dat deed onze chauffeur op een gigantische manier. Zodoende zaten we minstens een half uur in het drukke verkeer en de uitlaatgassen voor hemelsbreed 2½km. Maar we stonden géén doodsangsten uit en de lucht sloeg niet op je ogen en keel. En de mensen leken zich niet druk te maken, gaven elkaar de ruimte, toeterden niet te veel, en forceerden zich niet in ieder gaatje.

Bukit Lawang jungle



In het algemeen voel ik me niet zo thuis in plaatsen die enkel en alleen bestaan uit toerisme. Bukit Lawang is zo’n plaats. Een dorpje aan de rand van een groot Nationaal Park, waar ooit een orang oetan rehabilitatie centrum was. Bij het voederen kon je de dieren gemakkelijk zien en dat trok veel bezoekers. Het voederplatform is sinds een paar jaar gesloten, de half-wilde orang oetans die nog in de buurt zijn, kun je alleen zien op lange, dure jungle trekkings – en dat is wat iedereen hier “doet”.

            (Zie hier het verhaal van mijn jungle trek in 2000) 

Bukit Lawang heeft stand gehouden dankzij de rivier, de frisse lucht, en als backpacker ontmoetingsplek. Wij verbleven een paar dagen aan de strip langs de rivier – in het enige guesthouse/restaurant dat goed bezet was, waar het gezellig was en waar het eten goed was.

Daarna verhuisden we voor twee dagen naar een verder stroomopwaarts gelegen guesthouse, 1km over een smal voetpad voorbij de laatste voorzieningen. Daar had je een beetje het gevoel in de jungle te zitten, maar dan wel van bijna alle gemakken voorzien. Het guesthouse was smaakvol gebouwd met veel hout en bamboe, en het Indonesisch-Australische stel dat het runde, zorgde voor een rustige, ontspannen sfeer. 



De altijd razende rivier, de groene wand van de jungle aan de overkant, een kopje koffie op de brede veranda – hier zouden we wel aan kunnen wennen. 's Avonds een gezamenlijke maaltijd, 's nachts aardedonker, 's ochtends het geluid van aapjes en insecten. Na een regenbui stegen uit het oerwoud langzaam flarden damp op, die samensmolten tot wolken in wording.

Berastagi vulkanen


Berastagi is een voormalig Nederlands hill station op 1400m hoogte, nu een uitgestrekt plattelandsstadje dat leeft van de verbouw van groente en van Medanners die er een frisse neus halen op zondag. Het handje westerse toeristen valt er niet op. Je hebt uitzicht op twee vulkanen waarvan er één erg actief is. Het beklimmen van de andere is wat iedereen hier “doet”. 
Wij gingen rechtstreeks naar de warme bronnen aan de voet ervan, om lekker te badderen.

De groothandelsmarkt waar de verse producten van het land werden verhandeld, was een fascinerende chaos waar enorme hoeveelheden wortels, kool en aardappelen verhandeld werden en vervoerd op krakkemikkige vrachtautootjes die steeds vastzaten in de modder.

Een excursie naar de voet van de actieve vulkaan kon vanwege het weer niet doorgaan. Er waren dagelijks erupties, maar omdat die maar 5 minuten duurden moest je geluk hebben die te zien. Op een gegeven moment had de berg zich verhuld in zijn eigen aswolk. Toen het later ging regenen, sloeg een dunne laag as neer op het dakterras van ons guesthouse.

Net als het regenwoud maken de vulkanen hun eigen wolken. Stoom die ontsnapt stijgt op en vormt een wolk, die om de top blijft hangen.

Weerbericht: het was koeler dan gewoonlijk (“slechts” 23-26 graden) en meestal bewolkt. Er brak zo nu en dan een mager zonnetje door, en de meeste buien vielen ’s nachts.

Lake Toba meer



Het reizen op Sumatra gaat niet moeizamer dan in India, maar daar weet ik toch beter hoe de dingen werken en hoe je er mee om moet gaan. Een nacht in een hotel dat niet bevalt, een dag ziek, een busstation waar je serieus lastiggevallen wordt, een maaltijd die verkeerd valt, een creditcard die geweigerd wordt - het was in het begin wel pittig en bij tijd en wijle vermoeiend.

Des te prettiger dat we volkomen konden ontspannen aan de oevers van Lake Toba. Dat is wat iedereen hier “doet”. 
We bleven een kleine week, en het was de eerste plek op Sumatra waar we ons helemaal thuis voelden. De sfeer was er ontspannen, de natuur schitterend. Ook al was het er toeristisch, er was genoeg couleure locale met de kleine winkeltjes en cafeetjes, en zo gauw je van de hoofdweg afging, stond je tussen de waterbuffels en de rijstvelden.

Geen opmerkingen: