maandag 23 februari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 5 (slot): De Andaman kust

Satun, hoe het verder ging…
Uiteindelijk zijn we twee weken in Satun gebleven. Het was gewoon te leuk om te vertrekken. Een aantal ochtenden bleven we thuis en zat E. op de veranda aan haar boek te werken. Andere ochtenden wandelden we door het stadje, over de markt, of juist de stad uit. Binnen tien minuten was je op het platteland. Vooral de wandeling die ons eerst langs een mangrove bos bracht, toen langs visvijvers met kreeft, en toen bij een afgelegen huis waar oploskoffie geserveerd werd, was spectaculair.
Voor de lunch gingen we iedere dag naar dezelfde plek. Iedere Thaise stad heeft ten minste één vegetarisch lunch-restaurant. Het probleem is het te vinden. Ten eerste om de vraag duidelijk te maken (wij spreken geen Thai); ten tweede zijn ze niet erg bekend; ten derde om het evt antwoord te begrijpen (zij spreken geen Engels); ten vierde om het te zien zelfs als je er voor staat. Ook dit was onooglijk klein in de hoek van een loods. Maar de belangrijkste hint is altijd het bord met rode letters op een gele achtergrond. Iedere dag was er een soort buffet met verschillende groentes en tofu-varianten die je op je bordje rijst kon scheppen. Het was afwisselend, lekker, gezond en spotgoedkoop.
Ook voor koffie hadden we een vast adres, als we in de stad waren. Een klein bamboe stalletje waar een meisje in zat, achter de toonbank weggedoken als er geen klanten waren, voor take-away koffie en thee. Het was een genot om te zien met hoeveel zorg ze iedere bestelling klaarmaakte. Een schepje van dit, een scheutje van dat, roeren, mixen, in een zak of beker met ijs gieten, inpakken. Ze was niet erg spraakzaam, maar wel zorgzaam. Onder haar glinsterende hoofddoek had ze haar wimpers gitzwart gemaakt en haar wenkbrauwen dik ingetekend.
Avondeten hadden we afwisselend thuis of in de stad. De kwaliteit kon die van KL en Penang niet evenaren, en bestellen ging soms moeizaam, maar toch waren we meestal wel tevreden met het resultaat.
Uniek voor Thailand is hoe gemakkelijk je ergens naar muziek kunt luisteren. We vonden een openlucht-bar waar iedere avond een trio optrad. De zangeres deed graag Engelstalige covers en kon echt goed zingen. Soms waren wij de enige klanten en hadden dan de drie muzikanten en vijf man personeel ons heen. Die waren druk met het voortdurend bijvullen van onze glazen met ijsblokjes en het flesje cola dat op een bijzettafeltje stond.
Satun was toch niet 100% Thai. Eerder 99.8%. Buitenlanders waren of 3 dagen overgekomen van Langkawi voor een nieuwe Maleisische inreis-stempel en zaten in hetzelfde resort als wij. Of ze hadden hun jacht in onderhoud op de werf in Thammalang. Of ze woonden hier, getrouwd met een Thaise, die thuis zat terwijl ze met hun lotgenoten bier dronken en klaagden. Of ze waren Amerikaanse jonge meiden die Engelse les gaven en lunchten in hetzelfde restaurant als wij. Of ze waren op doorreis van/naar Langkawi en te laat voor de laatste ferry.

Trang
Hondervijftig km naar het noorden met een minivan kwamen we in Trang. Trang is al een wat groter stadje en minder aan Maleisie verwant. In eerste instantie schrokken we van de toeristen, in vijf minuten zagen we er meer dan in twee weken Satun, maar uiteindelijk bleek dat ze allemaal in de paar honderd meter rondom het treinstation bleven.
We waren de twee dagen voorafgaand aan het Chinese Nieuwjaar in Trang, en dat werd hier groots aangepakt. Iedere avond was een deel van brede straten afgezet, waar podia gebouwd waren en een markt met allerlei soorten eten was opgezet – gevarieerder en verzorgder dan een gewone Thaise night market. De mensen waren er ook echt als een uitje, niet alleen om een hapje te eten. Veel mensen hadden zich er extra voor gekleed, soms in gloednieuwe rode jasjes en jurkjes. Op sommige stukken kon je nauwelijks lopen door de menigte. Maar het had wel iets heel gezelligs en gemoedelijks.

Vanuit Trang makten we een excursie naar Kantang. Kantang ligt aan de monding van de rivier de Trang, zo'n 30km zuidelijker. Al eeuwen geleden was het een belangrijke haven met een mengeling van Maleise, Chinese en Thaise inwoners. Het was vroeger na Bangkok de belangrijkste haven van het land en had daar ook een spoorverbinding mee. De hoogtij dagen waren ruim een eeuw geleden, toen de lokale ondernemer en heerser Praya Ratsadanu goede connecties had met het Thaise koningshuis, oog had voor het belang van de bevolking en vernieuwingen doorvoerde. Zo importeerde hij stiekem de eerste rubberboom uit Maleisie (nadat een Engelsman de zaden illegaal uit Brazilie had meegenomen). De impact daarvan zie je nu overal: de rubberboom is verreweg het meest verbouwde gewas in zuid Thailand.
Er gaat een trein per dag van Bangkok naar Kantang, via Trang. Daar konden we dus mee gaan. Het laatste half uur van een rit van 17 uur. De trein was nagenoeg leeg voor dit laatste stukje en reed door landelijk gebied.
Het stationnetje van Kantang is het originele eeuw-oude houten gebouw, prima in de verf, met de originele loketten en borden. Een kamer is een klein museum, een nevengebouw is nu een leuke coffeeshop.
We wandelden naar het voormalige woonhuis van Praya Ratsadanu. Het was een houten villa van twee etages met veel veranda's, luchtig gebouwd en voor die tijd ongetwijfeld zeer luxe. Het was slecht onderhouden, maar had nog wat oud meubilair en oude foto's. De eettafel op de achterveranda was tamelijk imposant. De keuken was in een zijgebouw. De omgeving was zo bosrijk dat het getjilp van krekels oorverdovend was.
 Vanaf hier wandelden we richting de rivier. De wegen waren verrassend breed opgezet en er was meer verkeer dan in bv Satun. Toen we de haven zagen begrepen we waarom: die was groter dan ik verwacht had, en de kade stond vol met vele tientallen containers die duidelijk in transit waren. Blijkbaar was dit nog steeds de belangrijkste haven aan de Thaise westkust. Verrassend als je zag dat de rivier hier niet zo erg breed was. Er reden ook voortdurend diepladers met een lading onder zeil door de stad.

Krabi
Hondervijftig km naar het noorden met een bus kwamen we in Krabi. Aj, hier was het wel heel erg toeristisch. Met groepen kwamen ze voorbij. In geen jaren had ik zoveel toeristen bij elkaar gezien. Zweedse, Franse en Russische gezinnen; busladingen backpackers (letterlijk); oudere jongeren op brommertjes; Nederlandse stellen... Blijkbaar was Krabi niet alleen een hub voor de eilanden hier voor de kust, maar ook een bestemming op zichzelf.
En daar bovenop leek half China en half Maleisie hier te zijn. We hadden het effect van Chinees Nieuwjaar met het er op aansluitende lange weekend onderschat, en de stomme pech dat onze route ons net dit weekend in de meest toeristische bestemming bracht. Het effect was dat we de eerste dag geen fatsoenlijk hotel konden vinden, en na uren en uren zoeken en rondvragen de volgende dag wel konden verhuizen maar dan ook een hóóg-seizoen-prijs betaalden.
Ondanks dat alles was Krabi toch wel een leuk Thais stadje dat prachtig lag aan de riviermonding, met een promenade en aan de overkant van het water meteen een mangrove-bos.

Vanuit Krabi maakten we een excursie naar Railay. Railay is een klein schiereiland zo'n 15 km van Krabi, dat aan de landkant door steil karst-gebergte wordt afgesloten. Het is alleen bereikbaar voor bergbeklimmers of per boot. Het uiteinde was ook weer rots, maar tussen die twee rotsen is een dal dat aan allebei de zeekanten een baai met strand vormt. We gingen er met een longtail boot vanaf de promenade naar toe. De loodrechte rotswanden stegen hoog op uit het water, en waar het niet kaarsrecht was groeide jungle. Dat alles boven een azuur-blauwe zee. Dat zag er allemaal prachtig uit. Maar iedere bebouwbare meter was volgebouwd met resorts en restaurantjes en winkeltjes. Daar liepen vele honderden, zo niet duizenden toeristen tussen op en neer, en dat was echt meer dan deze paar km kon hebben. Het was een soort kunstmatig pretpark waar niets Thais aan was.
We begonnen met een kop koffie in een bamboe restaurantje aan de oostelijke baai, waar we aangeland waren en die meer mangrove had. De eerste keer deze reis dat we mangrove in hoog water zagen: boomkruinen die uit zee staken. Van daar wandelden we naar de westelijke baai die meer strand had. Daar zat ik een tijdje in de schaduw onder een boom, terwijl E. een stuk ging zwemmen in het kristalheldere water. Volgens haar een van de mooiste plekjes waar ze ooit in zee heeft gezwommen. Ondertussen werd het steeds drukker met mensen die uit Ao Nang, de volgende badplaats, met bootjes werden aangevoerd, en omdat het opkomende water het strand steeds smaller maakte.

Einde
Van Krabi is het nog zo’n 800 km naar Bangkok – of nog meer als je niet de kortste weg neemt. Dat is nauwelijks minder dan de ruim 900 km die we tot nu hebben afgelegd sinds we Kuala Lumpur verlaten hebben. Met nog drie dagen voor onze vlucht vanuit Bangkok naar Amsterdam vertrekt, zit er niets anders op dan het laatste stuk met een binnenlandse vlucht af te leggen. Voor de derde keer is het niet gelukt om over land van Maleisie naar Bangkok te reizen. Maar er is geen enkele reden om het niet een vierde keer te gaan proberen…
Krabi, 23 februari 2015

zaterdag 7 februari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 4: De overtocht

Het hoge noorden
In de aanloop naar het Thai Phusam festival, dat in Maleisie veel grootser gevierd wordt dan in India, was ons hotel volgeboekt. We konden dus niet langer blijven. De meest gangbare toeristische route is van Penang met een veerboot naar Langkawi, het meest noordelijke eiland van Maleisie, en vandaar met een veerboot naar Thailand. De meest gangbare niet-toeristische route is over de snelweg naar Hat Yai, centraal op het schiereiland. Maar wij gaven er de voorkeur aan zoveel mogelijk langs de westkust te reizen (nog los van dat Hat Yai ontraden werd door het ministerie van buitenlandse zaken), en zo kwamen we uit in Alor Setar, een off the beaten track stad.

Alor Setar was een stad in een spagaat. In sommige opzichten was het een groot dorp, met straathonden ipv katten, stukjes groen en houten huizen langs de invalsweg. Tegelijk werden er megalomane bouwwerken in de steigers gezet: een hypermoderne telecom toren (die was nog wel stijlvol) en oerlelijke winkelcentra en parkeergarages van absurde omvang. Echt schrijnend was het even verderop, waar in hutjes van golfplaten de gastarbeiders woonden die de betonnen kolossen aan het bouwen waren. We zagen net een groepje bouwvakkers terugkomen van de bouwplaats.

Toen we over de snelweg naar Alor Setar reden, zagen we een blauwe koepel boven de bebouwing uit. Van dat typisch Iraanse blauwe tegelwerk, dat je hier eigenlijk nooit ziet. Er stond echter geen Iraanse moskee in de reisgids, en we konden er niets over vinden. Tot ik ging zoeken op "blauw betegelde koepel". Toen vond ik een artikel van het bedrijf dat in 2000 de moskee ontworpen had voor een rijke zakenman uit Alor Setar. Het ontwerp was geinspireerd op Iraanse moskeeën en de ultieme versie daarvan: die in Samarkand. Er waren zelfs Iraanse materialen en ambachtslieden ingezet.

De moskee lag nogal buiten het centrum dus we moesten een taxi nemen om er te komen. Het complex was ongekend groot voor iets wat een privé persoon heeft neergezet. Twee zijvleugels die vanaf het hoofdgebouw naar voren kwamen, creerden een voorplein met waterpartijen. De witte moskee met de blauw betegelde koepels was indrukwekkend. Het verschil met bv de Grote Moskee in Abu Dhabi, waar ongelimiteerde fondsen waren ingezet, zag je in bv de toiletten en wasruimtes, die met eenvoudige tegels waren afgezet. Ook de houten deuren, de lampen, het tapijt, het was allemaal minder verfijnd. Niet om wat aan deze moskee af te doen, het is eerder een compliment dat je 'm überhaupt met die in Abu Dhabi vergelijkt.
We liepen rond, het was helemaal verlaten zo op zondagochtend (het weekend is hier vrijdag-zaterdag). Leuk om dit gevonden te hebben.


De overtocht
Het begon allemaal best goed. Om half negen liepen we het hotel uit en staken de weg over. Bij de bushalte gokten we op twee paarden: bus of taxi. Na 'n kwartier kwam er een taxi langs die stopte. En hij vroeg maar 5 ringgit voor een rit naar de busterminal - een betere deal dan we gister hadden.
Daar wisten we al waar we moesten zijn voor regionale bussen. De bus naar Kangar zou over 20 minuten vertrekken, niet slecht. Het was een midi-bus waar zo'n 10 passagiers instapten. We maakten weer een rare omweg - maar dat waren we inmiddels wel gewend van Maleisische bussen - voor we de provinciale weg opdraaiden. Met een redelijk gangetje en zonder te hoeven stoppen voor in- en uitstappende passagiers reden we langs een lang recht kanaal met het vlakke land er achter. Veel rijstvelden.
Kangar was toch nog groter dan verwacht. Op het busstation informeerden we naar de bus naar Kuala Perlis, waar boten naar Thailand zouden vertrekken. Bij twee loketten voor langeafstandsbussen zei men dat daar geen bussen naar toe gingen. Maar onze eigen buschauffeur wist dat die elders vertrokken: vanuit een parkeergarage onder een supermarkt...
Hmm, dan eerst maar een kopje koffie. Toast er bij lukte niet, dan maar een roti.
Om op zoek te gaan naar een parkeergarage elders in de stad voor een bus die maar om de paar uur zou vertrekken, was niet erg aanlokkelijk. Maar eens vragen wat een taxi deed. Dat viel alweer niet tegen: 18 ringgit voor 10km. De weg slingerde traag door een brede groene vallei. In Kuala Perlis werden we afgezet voor het douanegebouw. Bijna klassiek: je moest door het gebouw van de immigratiedienst om bij een afgezette kade te komen. De beambte wilde onze paspoorten niet stempelen: hij zei dat we eerst een boot moesten regelen en dan terugkomen...
Buiten lagen vier middelgrote houten boten (zo'n 12x2m). Die direct aan de kade werd geladen met grote zakken - meel of rijst of cement? Ja, hij ging naar Thailand. Nee, hij kon ons niet meenemen, dit was een vrachtboot. Op de drie andere boten was niets of niemand te zien. We namen de situatie eens op, in de riviermonding lagen een aantal grote vissersboten, een baggerschuit, en nog allerlei klein spul. Er was best wat activiteit, maar niet op ons stukje achter het douanekantoor. Na een tijdje zag ik een man met papieren bezig bij de boot die geladen werd. Die kon misschien meer vertellen. Hij zei dat een van de andere boten wel passagiers mee kon nemen; hij riep de kapitein wakker. Die zei dat die pas vertrok als de boot vol was. Of we moesten 'm charteren. 200 ringgit, dat was pittig geprijsd (anders was het 15 ringgit pp).
Langzaamaan werd duidelijk dat er geen sprake was van een regelmatige bootdienst naar Thailand, en dat er ook geen gestage stroom, of zelfs gestaag gedruppel was van toeristen of locals die deze route namen. We begonnen ons af te vragen of dit wel ging lukken...

Het was duidelijk dat hier voorlopig niets ging gebeuren, dus we gingen eerst even het dorp in om te lunchen. Twee straten verderop vonden we een eenvoudige nasi kandar waar ze wat groentes hadden. En overwogen nog eens onze opties. Wachten of de boot vol zou raken leek een te grote gok. Terug naar Kangar was ook vol onzekerheid. De enige weg over land aan deze kant van het schiereiland liep door een enorm natuur- en moerasgebied. Het was niet duidelijk of daar verkeer over ging. Als we er al een minibusje zouden vinden, zou dat ook weer eerst vol moeten zijn voor het zou vertrekken.
Het beste was dan toch de boot te charteren. Maar daarvoor hadden we niet genoeg geld, dus dan moesten we wel kunnen pinnen. En we wisten intussen dat lang niet alle Maleisische banken op het Maestro netwerk waren aangesloten. (Toen de Nederlandse banken nog op het Cirrus netwerk zaten, waren we beter bediend.) Maar we hadden geluk: de Maybank deed het, en even later hadden we 200 ringgit op zak.
Terug naar de jetty. Die nu helemaal verlaten was. De boot met vracht en de drie lege boten waren verdwenen. Alleen een veel kleiner bootje was iets aan het laden. Uit de gebrekkige communicatie meenden we te begrijpen dat hij wel naar Thailand ging, maar ons niet kon of wilde of mocht meenemen.
Het bootje vertrok en de kade was totaal verlaten en er gebeurde helemaal niets...

Een stukje verderop bij de volgende kade, buiten het douanegebied dus, lagen wel hetzelfde soort bootjes als eerder bij ons gelegen hadden, ook getooid met zowel de Thaise als de Maleisische vlag. Maar ja, dat was daar en wij waren hier...
Ik besloot er toch naar toe te gaan. Je hoefde niet eens door het douane gebouw om door een openstaande poort en via de openbare weg en een vrachtloods bij die andere kade te komen. Ook hier gebeurde niet al te veel, er lagen wel een aantal boten en een ervan werd volgestapeld met van die isolatiebakken waar vis in kon. Ik keek wat rond; een man was wel behulpzaam en sprak drie woorden Engels. Hij riep namens mij naar een paar bootslui en na wat heen en weer gepraat zei hij dat ze me wel mee wilden nemen. Oh, en nog iemand? OK. Over een half uurtje zouden ze vertrekken. We moesten maar vast ons uitreisstempel gaan halen.
Zo gezegd zo gedaan. De beambte vroeg alleen of we een boot hadden geregeld, verder was hij er niet in geïnteresseerd welke boot het was of waar die lag. Na officieel het land verlaten te hebben, liepen we achter om het douane gebouw het land weer in en naar de vrachtloods. We moesten nog even wachten. Toen werd er gewenkt dat we aan boord konden. Via een ander boot klauterden we van de kade naar onze schuit. Via een randje tot het achterdek en daar konden we de kajuit in. Nou ja, kajuit, het bleek meer een soort dashboard rondom het stuurwiel te zijn. Dat stuurwiel stond op een hoge as die uit het ruim stak waar een diesel denderde. De kapitein / stuurman stond/zat/hing half in de kajuit en langzaam kwamen we los. Rustig voeren we de riviermonding uit.
Buitengaats gingen we wat harder, tegen een straffe noordenwind in. De wind maakte kleine schuimkoppen op de golven. Zolang we tempo hielden, was de boot redelijk stabiel. Maar een paar keer namen we even gas terug en dan deinden we vervaarlijk heen en weer. Omdat wij hoger boven de waterlijn zaten dan de boot breed was, maakten we dan flinke zwiepers. Nee, dat was niet fijn. In de verte zagen we het silhouet van Langkawi. Dichterbij waren wat kleine eilanden die als groen beboste rotsen uit zee staken. Een ervan had een strand met huisjes.

Na ruim een uur in de oorverdovende herrie en stank van de dieselmotor gezeten te hebben, naderden we weer land. Aan de riviermonding was een grote betonnen aanlegsteiger gebouwd, waar twee grote veerboten lagen. Aan de voet van een trapje werden we afgezet. Daar stonden we dan. Nog niet echt op Thaise grond, want we hàdden geen vaste grond onder de voeten en we waren nog niet door de immigratie. Dat was hier allemaal wat grootser opgezet, vanwege de veerpont uit Langkawi. Formulieren, foto, paspoort, stempels - en toen waren we wel in Thailand!
In de aankomsthal waren balies voor de veerboten, klokken met Thaise en Maleisische tijden, winkeltjes en een wisselkantoor. We zetten maar meteen al onze Maleisische ringgit om in Thaise baht, dan hadden we wat zakgeld. Daarvan kochten we een colaatje en wat ananas. Taxichauffeurs en moto-taxi-mannen probeerden ons te overtuigen dat er geen songtauw (een pickup truck met twee bankjes langs de zijkant) naar de stad was. Hun ongelijk werd al snel aangetoond. Al was de chauffeur niet zo enthousiast om ons mee te nemen. Het bleek dat de laadruimte half vol stond met spullen die een km verderop moesten worden afgeleverd bij een klein steigertje waar ook een paar bootjes lagen zoals het onze. Vandaar reden we dan alsnog naar de stad, over een lange weg door de mangrove bossen. Vooraan in de stad maakten we weer een stop. Er werd een kooi met vogels ingeladen.
De eerste indruk van Satun  ("S'toen") was een klein, gemoedelijk stadje. We werden afgezet voor het "beste" hotel van de stad. De kamers in de oude vleugel waren behoorlijk gedateerd, en niet meegegaan in de renovatie die de lobby vol pretenties wel had ondergaan. Maar het uitzicht was fantastisch. We keken over de bocht in een riviertje, over palmbomen daarachter, en een uit de vlakte oprijzende kalkstenen bult zoals die ook uit zee op staken.
Na 8 bij tijden enerverende uren waren we weer onderdak. We moesten er echt eventjes van bijkomen.

Het diepe zuiden
We gingen eten bij On's, hét restaurantje voor buitenlandse toeristen. Even wennen, hier stond geen vegetarisch eten op de menukaart, en de serveerster sprak geen woord Engels, terwijl hier toch best wat toeristen langskwamen op weg naar Langkawi of Ko Lipe. Welkom in Thailand. Maar met enige moeite lukte het een best lekkere groene curry te laten komen.
Intussen keken we naar het voorbijkomende leven in Satun. Het had het een behoorlijk einde-van-de-weg of frontier-town gevoel. Per definitie was er geen doorgaand verkeer: er was maar één weg naar de rest van Thailand. In het zuiden van Thailand wonen veel Moslims - het hoort ook nog niet zo lang bij Thailand - en dat merk je aan de prominente plek van de moskee en aan een flink aantal vrouwen met hoofddoekjes - in verhouding eigenlijk evenveel als in Alor Setar. Vonden we in Maleisie de mensen al heel vriendelijk, hier was dat ook zo, maar bovendien was de sfeer nog gemoedelijker en straalde van ieder gezicht de legendarische Thaise glimlach.  Het verkeersbeeld was echt anders dan in Maleisië: veel meer motoren, motoren met zijspan (met er aangehangen karretje, in zowel vracht- als passagiers-uitvoering), pick-up trucks, songtauws - en juist minder personenauto's. De bomen in de middenberm waren met lampjes versierd. Door het tijdsverschil werd het hier een uur vroeger donker dan in Maleisie.

Satun beviel ons wel, maar het hotel minder. E. deed wat speurwerk op Tripadvisor.com en Hotels.com en vond een plekje om de volgende ochtend naar toe te verhuizen.
Gleam Resort is een terrein met 10 kleine bungalows in een mooi aangelegde en onderhouden tuin, met aan het eind een zwembad. De bungalows hebben iets eenvoudigs, maar zijn met de grootste zorg ontworpen en onderhouden. Het ziet er schitterend uit, en ieder richeltje is stofvrij, iedere lamp en schakelaar doet het, ieder snippertje papier en ieder boomblaadje wordt opgeharkt. De muren zijn cementkleurig gestuukt, de vloer bedekt met marmeren tegels, en het bed is groot en van een ongekende zachtheid. Op de veranda staat een bankje gemaakt van een kunstig opengewerkt oliedrum (waar je voor geen meter op kunt zitten). De decoratie is geïnspireerd op de thema's nautisch (er is een werf in Satun waar grote jachten worden onderhouden) en Amerikaans-jaren-50.
Het zwembad is gemaakt uit een stuk kunststof (epoxy?) en aangenaam van temperatuur. We spartelden respectievelijk zwommen wat en gingen toen opdrogen en een boekje lezen op de ligbedden langs de rand.
's Avonds aten we "thuis", dus in ons resort. We waren de enige gasten. Wat overleg met de kok en we kwamen uit op een veg masamam curry. Lekker! Intussen arriveerde er nog een Thais gezin per auto.
Na het eten zaten we nog even op het schommelbankje bij het zwembad in de volle maan. De wind raasde; vogels waren al stiller; krekels tsjirpten; een pad hopte over de tegels; de poes sloop door het gras; de verschillende moskeeën riepen net niet tegelijk op tot het avondgebed.

Ik was (te) vroeg wakker. Dat gaf me de gelegenheid eerst te horen hoe totaal stil het was. Geen fan, geen ac (van de buren), geen generator, geen hondengeblaf, geen verkeer, geen stemmen, geen kerkklokken, geen werkgeluiden. De eerste klanken waren de vroege oproep voor het ochtendgebed. Daarna de eerste geluiden van vogels en insecten. Toen het langzaam licht worden en aanzwellen van de vogelgeluiden.
Dit is een van de mooiste plekken waar ik ooit geweest ben. Beslist zijn veel zakenhotels beter geoutilleerd, maar dan zeker minder smaakvol. Beslist bestaan er plekken die nog mooier in de natuur liggen, maar dan zijn die weer te afgelegen. Beslist zijn er peperdure resorts die dat combineren, maar dan is het maar de vraag of wij ons daar thuis zouden voelen.
Het is hier prachtig, rustig, groen, aangenaam - en tegelijk dicht genoeg bij het stadje om je niet opgesloten te voelen, om overdag naar een winkeltje of een restaurantje te kunnen wandelen. En dat stadje is dan ook nog eens 100% Thai, met alleen bij On's een sporadische westerse toerist.  Het was maar de vraag of we nog iets beters zouden vinden, want hoe verder naar het noorden we zouden gaan, hoe toeristischer het zou worden. En dat is meestal geen goed nieuws voor de prijs/kwaliteitsverhouding noch voor hoe prettig wij ons ergens voelen. Dus we besloten dat we hier nog wel een weekje konden blijven.

Dat alles voor een prijs die nauwelijks boven ons hotel-budget ligt, en ruim onder ons resort-budget. Een mooi basiskamp om te wandelen, te zwemmen, te zonnen, te lezen, te schrijven. 

Satun, 5-7 februari 2015

maandag 26 januari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 3: Drie maal is scheepsrecht?

Penang
Penang is officieel het eiland en de deelstaat, Georgetown de stad, maar ook die kun je Penang noemen. De stad heeft een oud historisch centrum, Unesco erfgoed, dat weer een koloniaal deel heeft met statige Engelse gebouwen, en een veel groter deel daaromheen met veel oude Chinese huizen, tempels en kongsi-gebouwen vol rode en gouden lampions. Veel oude panden zijn mooi gerestaureerd. Daar tussendoor groene moskeeën en bonte Hindu-tempels. Er midden in de straatjes die Little India vormen. De Bollywood- en tempelmuziek die over straat galmt; de geur van specerijen die over straat drijft; de winkels met stainless steel potten en pannen; de levendigheid en de kleuren; de vrouwen die in gekleurde sari's of bonte churida's of spijkerbroek door elkaar lopen, soms met hun lange zwarte haren helemaal los. En daarnaast twee backpacker-straatjes. De backpackers vallen echter in het niet bij de grote aantallen Aziatische toeristen.

De bewoners hadden intussen zo hun eigen plekjes, veelal toch etnisch gegroepeerd. Hier zag je een straatmarkt waar allemaal Chinezen aten. Daar was een stuk boulevard waar volop Maleise gezinnen flaneerden. En dan liep je langs een café dat vol zat met mensen van het Indiase subcontinent. En ze waren allemaal even vriendelijk en open, wat weer meer een Zuidoost-Aziatische eigenschap is.
Het historisch centrum was opgeleukt met straatkunst. Veel kunst. De meeste aandacht trok een serie grote muurschilderingen, waar iedereen mee op de foto wilde. Daarnaast was er een serie figuren/afbeeldingen in ijzerwerk. En dan de nodige wannabe galerieën.
De eerste dagen in Penang wandelden we eenvoudigweg veel rond door het centrum, en namen het allemaal in ons op. We wandelden door het Eastern and Oriental Hotel, waar William Somerset Maugham ook was geweest. We bekeken het kerkhof uit de koloniale tijd, waar de meeste mensen veel te jong gestorven waren aan tropische ziekten. We vonden een stamcafé, waar we bijna iedere ochtend een kopje koffie gingen drinken. Ook hier weer volop lekker eten. Er waren foodcourts en vegetarische Maleise, Chinese, Indiase en Japanse restaurants.
Wat hielp te genieten van dit eiland was het stralende weer: vanaf dat we hier aankwamen was het helder blauw en zonnig, een graad of 32, en dankzij het zeebriesje toch nog uit te houden.

Intussen zijn we binnen ons hotel naar een andere kamer verhuisd: goedkoper en beter, met uitzicht op zee en een soort van balkon - al kun je daar alleen via de nooduitgang komen. De schoonmaakster uit Medan groette ons vanaf het begin met haar stralende lach. Met de receptioniste en de manager, die eerst wat formeel waren, hebben we inmiddels een warme band opgebouwd. We weten alles over haar kinderen en de gezondheid van zijn moeder, en bespreken wat er zoal komt kijken bij het runnen van een hotel. Hij is er een half jaar geleden zonder enige ervaring mee begonnen - voor zijn vader is het een investering.

De eerste excursie die we maakten, was naar de botanische tuinen.
De entree was meteen een plaatje: mooi aangelegde tuinen met vijvers met planten met enorme bladeren drijvend op het water. De tuinen lagen in een vallei of kom, omringd door heuvels met bossen. De tuinen waren ruim opgezet met grote grasvelden, groepjes exotische bomen, kassen, wandelpaden en een grotere rondweg. We vonden een plattegrondje en gingen als eerste richting een pad dat door de jungle liep naar de plek waar ooit de oprichter van de tuinen een huis had. Het was dan slechts de rand ervan, maar het was toch een stukje tropisch regenwoud waar we doorheen liepen. Hoge bomen torenden boven ons uit, waar parasietplanten op groeiden, die luchtwortels als een gordijn naar beneden lieten hangen, waartegen weer klimplanten omhoog groeiden. Het geluid van insecten en cicaden was een onmiskenbaar en continue gepiep.
Het pad liep een heuvel op en aan de andere kant weer naar beneden, waar een vijver was die ook via een gemakkelijker pad vanaf de weg te bereiken was. Daar was een drooggevallen bedding van een beekje. Als je daar een paar meter doorheen liep was het helemaal alsof je omringd was door het donkere bos. Een bejaarde Maleisiër die hier iedere dag wandelde, riep ons terug, het was gevaarlijk vanwege slangen.
We wandelden in een grote boog over het terrein, genietend van de schoonheid en de rust.

De tweede excursie was naar een Nationaal Park op het noordwest hoekje van het eiland. Hier liep de jungle tot aan de kust waar wat strandjes waren. Maar wij kozen een minder gebruikt pad dat meer door de jungle ging. Torenhoge kaarsrechte bomen waren de koningen van het bos. Daaronder de kleinere bomen, bosjes bamboe en palmen, reusachtige planten die op 1/1000ste schaal bij ons een kamerplant konden zijn, klimplanten en lianen zo dik als een been. Omgevallen bomen lagen te verteren, en een lange stam was al helemaal uitgehold. De bladeren ritselden in de wind en een beekje kabbelde tussen de rotsblokken.
Het was een prachtige wandeling, maar net iets te lang voor mij. Waarschijnlijk zat vooral het klimmen en moeizame dalen me dwars. Het laatste half uur was dus afzien, maar er was geen andere keus dan doorgaan. Terug in het dorp deed een colaatje wonderen. En een dagje rust deed de rest.
De natuur hier maakt een overweldigende indruk. De oerkracht, de overvloedigheid en de reusachtigheid vervullen je met ontzag. Heel wat anders dan wat we in Nederland "natuur" noemen: aangelegde, aangeharkte en zorgvuldig gemanipuleerde perkjes.
India
Sorry dat "India" terug blijft komen als thema. Maar dit keer kwam India op mij af. In de wijk Little India hadden we een restaurant gezien dat "Dindigul Biriyana" heette. Na meer dan tien jaar in Dindigul gekomen te zijn, konden we het natuurlijk niet laten daarvan een foto te maken en die aan Gé en Gemma te sturen. Gé op zijn beurt zette die op facebook met het bijschrift "wie weet waar dit is?". Heel snel kwam het antwoord van onze gezamenlijke vriend Vinodh: zijn neef Sasi managet een restaurant in Penang!
Vinodh heb ik jaren geleden leren kennen toen er een hele filmploeg was neergestreken in Holland House om opnames te maken van Engelse les zoals een taalinstituut die gaf. En die school was van de schoonzus van Vinodh. Hij was soort van toeschouwer bij de opnames, we maakten eens een praatje en hij leende me een boek. Hijzelf had een gereedschapswinkel in Dindigul, waar we sindsdien geregeld komen.
Uiteraard gingen we eten bij de Dindigul Biriyani. In eerste instantie wist Sasi niet wat hij met ons aan moest, en was een beetje verlegen. Maar zoals we het van Zuid Indiërs kennen, brak langzaam het ijs, en werd het toch nog gezellig. Een jaar geleden was hij naar Maleisië gekomen op verzoek van een vriend van zijn vader die hier een juwelierszaak had en wilde diversifiëren en daarom een restaurant ging openen. Een andere, wat oudere man was ook uit Dindigul gekomen en zat achter de kassa en leek nog iets hoger in de hierarchie te staan. Oh ja, de kok was ook overgekomen uit Dindigul. Om precies te zijn, de voltallige staf van 8 man was ingevlogen om in dit restaurant te werken. Ze kwamen allemaal uit dezelfde wijk van Dindigul.
De biriyani was uitstekend, misschien wel de beste van Dindigul. De zaak had een frisse moderne uitstraling. Niet een van die restaurantjes die je helemaal mee terug naar Zuid India neemt.
We overtuigden zelfs de manager van ons hotel er eens te gaan eten.

We gingen eten in een (ander) Zuid Indiaas restaurant. Hier had zich een ongekend stukje fusion voorgedaan. Het had alles van een authentiek Indiaas restaurant, maar ze serveerden ook namaakvlees in de Noord Indiase thali, en bij de ingang was een buffet waar je naast rijst zelf gerechten kon uitkiezen die op je bord geschept werden. Allebei deze elementen waren uit de Chinese keuken geleend. Dus er was toch wel wat uitwisseling tussen de bevolkingsgroepen. Zoals we al vaker Indiers bij de vegetarische Chinees hadden zien eten. En Chinezen bij de vegetarische Maleiër.

Thailand
Onze vlucht terug naar Amsterdam zal uit Bangkok vertrekken. Ons plan is om in kleine of grotere stappen over land tot Bangkok te reizen. Als je overland inreist, krijg je maar 15 dagen, en dat vinden we te kort. Dus moesten we een ochtend en een middag naar het Thaise consulaat. De aanvraag was eenvoudig en rechttoe rechtaan. Verreweg de meeste tijd waren we kwijt in de stadsbus die onmogelijke kronkels en lussen in de route heeft, en er oneindig lang over leek te doen.
Dit is de derde keer is dat ik me de overland route van Penang naar Bangkok heb voorgenomen. De eerste twee keer is het plan mislukt. Allebei de keren had ik eerder te veel tijd verloren in Bali respectievelijk Sumatra, en moest ik dat goedmaken door vanaf Penang te vliegen respectievelijk de nachttrein te nemen.

Ik ben dus heel benieuwd hoe het dit keer uit zal pakken. Op dit moment weten we nog niet hoe lang we nog in Penang blijven. Voorlopig bevalt het hier. E. is begonnen met het daadwerkelijk schrijven aan haar boek, en dat geeft mij gelegenheid in een café te zitten en een beetje rond te kijken. Dat bevalt me wel.

Penang, 26 januari 2015

vrijdag 16 januari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 2: Backpacken is ook niet meer wat het geweest is

Uiteindelijk zijn we anderhalve week in Kuala Lumpur gebleven. Met een beetje weemoed namen we afscheid van de schoonmaakster en de receptioniste van ons hotel - ze hadden goed voor ons gezorgd en zo bijgedragen aan het geslaagde verblijf. Ook de stad zelf zou ik missen.

Van KL zijn we naar Taiping gegaan, en vier dagen later naar Penang. Allebei de verplaatsing waren ongekend gemakkelijk en comfortabel. Tot Ipoh hadden we een moderne luxe trein die hoewel smalspoor, over een verniewd spoorbed tot 140 km/u haalde. De bussen waren uiterst luxe touringcars met stoelen die in de businessclass van een vliegtuig niet zouden misstaan. Het leven van een backpacker is ook niet meer wat het geweest is. Gelukkig maar, want mijn fysiek is ook niet meer wat het geweest is.

Regen-natuur
De afgelopen tijd heeft het afwisselend meer en minder geregend. We hebben in Taiping de meest spectaculaire tropische stortbuien gezien. Wonderbaarlijk genoeg zonder zelf ook maar een keer nat te regenen. Ons oorspronkelijke idee ergens "echt" het regenwoud te bezoeken hebben we vooralsnog uit (of af?) moeten stellen. Daar is het nog te nat voor. De meeste jungle is ontoegankelijk
Toch krijgen we wel wat mee van de voordelenvan dit natte equatoriale tropische klimaat, dat landen als Maleisie en Indonesië toch echt anders maakt dan bv Thailand en Zuid India. De uitbundigheid van de plantengroei is echt onvoorstelbaar, en van een andere dimensie. Ieder plekje dat even alleen gelaten wordt doet een plantje ontspruiten. En voor je het weet is het een halve boom. Grotere bomen zijn meteen de gastheer voor parasieterende mossen, varens, hangplanten. Je kunt je heel goed voorstellen hoe de jungle hier een complete stad in een paar jaar tijd weer zou overwoekeren.
Het doet pijn om te zien hoe medogenloos grote delen regenwoud worden gekapt. Voor mijnbouw (tin en cement), voor plantages (palmoliepalmen en rubberbomen), voor nieuwbouwwijken,  voor industrieterreinen, hoogspanningsleidingen en wegen.
Maleisië is een autoland. Waarschijnlijk heeft het de fasen dat iedereen een fiets had, dat iedereen een brommertje had, en dat de eerste mensen een pick-up-truck had, allemaal doorlopen. Nu lijkt iedereen een personenauto te hebben. Alleen in KL is het openbaar vervoer redelijk ontwikkeld. Daarbuiten heeft het het kenmerk van een autoland: laag-frequent en hoog-kwalitatief.

Indiaas-Maleis-Chinees
Waarom vind ik het nou zo leuk, zo'n land waar de verschillende culturen zo manifest zijn? Deels omdat het het straatleven eenvoudigweg bonter, gevarieerder maakt. Deels omdat het het idee geeft dat het kan: in pluriformiteit en verscheidenheid naast elkaar bestaan, met respect voor elkaars gebruiken. Iedereen is verschillend, en dat is prachtig.
Tegelijk moet daarbij gezegd worden, dat dat niet zegt dat de bevolkingsgroepen economisch en politiek gelijkgerechtigd zijn. Kritiek op de heersende klasse wordt al snel uitgelegd als belediging, en daar staan zware straffen op. Hier hebben de Maleiërs het voor het zeggen, zitten de Chinezen in de handel en doen de Indiërs het zware werk. Natuurlijk is ook dat weer een generalisering, maar het voert wat te ver om ieder van de 25 miljoen Maleisiers individueel de revue te laten passeren.

Taiping
Taiping is een oud stadje dat ooit belangrijk was vanwege de tinwinning en administratieve functies. Nu is het rustig slapend stadje met een overwegend Chinese bevolking en nog veel oude typisch Chinese huizen. Die hebben op straatniveau achter bogen een overdekt stukje, wat een soort trottoir voor de huizen langs vormt. Traditioneel was de benedenverdieping dan winkel of werkplaats en woonruimte voor het gezin tegelijk. Tegenwoordig zijn het meestal gewoon winkeltjes. De bovenverdieping heeft mooi stucwerk en houten luiken.
Ook hier vonden we ontzettend lekker eten. Dat lijkt een aangenaam thema van deze reis geworden. Bij een vegetarisch stalletje in een foodcourt hadden we verrukkelijke veg versies van nassi rendang en nassi lemak, twee Indisch/Malai gerechten die wij normaal gesproken niet kunnen eten.

We maakten een excursie naar de kust. Flinke stukken van de Maleisische kust hebben nog mangrove bossen, en sinds de grote tsunamie van 2004 wordt daar meer waarde aan gehecht. Er waren zelfs stukjes beschermd. En in een dorpje zo'n 15 km van Taiping, was een stukje toegankelijk gemaakt.
De bus was een groot contrast met de lange afstandsbus uit Ipoh. Gammel en rammelend en krap bemeten en met ronkende motor. Het was een klein halfuurtje - ietsje langer omdat de conducteur vergeten was te zeggen waar we moesten uitstappen, en we doorreden tot het dorp, keerden en toen  alsnog bij het educatief centrum konden uitstappen. Bij de ingang stond een groot nieuw bord met de nieuwe toegangsprijzen, maar een paar dames bij het wachthuisje wuifden ons zo door. Asfaltwegen, parkeerterreinen en bungalows hadden de plek van het bos in genomen. Maar er waren ook een aantal paden gemaakt van houten vlonders op palen die diep door het bos voerden, en die waren prachtig. Er leek verder helemaal niemand te zijn, en het was soms bijna spookachtig de weg te zoeken onder de hoge bomen. We zagen de bomen in een soort modderbodem staan, het leek ons nu laag water, met hun wortels als omgekeerde takken steun gevend in de zachte bodem. Waar het iets lichter was groeiden allerlei varenachtige planten. We zagen apen, vogels waaronder waarschijnlijk een adelaar. en een hagedis van minstens een halve meter groot. Schitterend!
Daarna wandelden we naar het dorpje. De huizen waren hier veel armoediger, veel mensen op de brommer of de fiets, maar toch ook weer veel personenauto's. Vertakkingen van rivieren of kanalen kwamen uit op bredere stromen, die dan weer in de Andaman zee uitkwamen. Maar zover kwamen wij niet. Wel nog een gloednieuwe brug over zo'n zijtak. De huisjes op palen boven het water en aan weerskanten vol vissersboten. Aan de overkant was slechts een smal pad tussen de huizen. Even verderop konden we met een klein pontje terug naar het vasteland.

Penang
Penang was de eerste Engelse handelspost in deze regio. Er is een wijk met oude koloniale gebouwen, een klein maar heus Indiaas wijkje, en verder is het ook weer een overwegend Chinese stad.
Wat het vooral anders maakt is de enorme hoeveelheid toeristen. Tot nu toe hadden we die nauwelijks gezien. Hier komen we er bijna in om. Backpackers die overgewipt komen uit Thailand, Scandinavische gezinnen, oudere stellen, weekendje-weggers uit Kuala Lumpur, en heel veel Aziatische toeristen. Er zijn meer dan genoeg hotels, waarvan we er heel wat langsliepen, maar de een was een slaapzaal, de ander had gedeelde badkamers, de derde was te smoezelig, de vierde te ongezellig, de vijfde was vol en de zesde, zevende en achtste waren te duur.

Zo kwamen we eerste dag niet goed terecht en moesten de tweede dag verder zoeken. Een hotel dat eigenlijk boven ons budget was, had een aanbieding via een internet boekings site, maar wilde of kon die ons niet gewoon aan de balie geven. Uiteindelijk zaten we dus bij de receptie via hun wifi een boeking te maken... Nee, backpacken is niet meer wat het geweest is…

dinsdag 6 januari 2015

India Nieuwsbrief, Jaargang 2015 Aflevering 1: Per KL naar KL

Een intercontinentale avondvlucht vanuit Nederland had ik nog zelden of nooit gehad.
Iedere keer was Schiphol weer wat verder ontmenselijkt. Zelf je bagage labelen kenden we al. Maar de doe-het-zelf paspoortcontrole was nieuw. Daar stond weer tegenover dat het fouilleren nog ouderwets handmatig ging, en erg grondig. Dat was wel nadat de moderne doorkijkmachine daar om vroeg.
Toen we na een kopje koffie de F-pier inliepen, kwamen we sneller dan verwacht in een derde-wereld omgeving (terwijl dat niet eens onze bestemming was).  Het eerste toiletblok dat ik bezocht, was een vergeten uithoek: onverwarmd en lang niet schoongemaakt, en met Aziatische mannen die de deur niet sloten. Voor de security check, die nog niet geopend was, was geen zitruimte. In een gang stonden een paar betonmengbakken om water uit het lekkende dak op te vangen. Bij de ingang van de security check hing een handgeschreven briefje, vastgeplakt met een sticker, dat er vanaf hier geen toiletten meer zouden zijn. Uit het plafond, een soort systeemplafond zonder de systeemplaten, hing een opgerolde kabel met een groot label er aan met het opschrift "danger". In de slurf hingen bij de verschillende uitgangen handgeschreven briefjes met "rij 1-5" en "rij 10-44". Gelukkig hadden we niet rij 6, 7, 8 of 9. En ja, die waren er wel in het vliegtuig.

Aan boord van het KLM-toestel was alles gelukkig beter op orde. De service was erg vriendelijk. Al bleef het krap en heel, heel erg lang. De stoel was allesbehalve comfortabel en na 'n uur of drie had ik pijn in mijn benen en rug, maar daarna werd het tenminste niet nog erger. Een vlucht zonder overstappen betekende wel een hele lange zit, 12 uur zonder een keer de benen te kunnen strekken, maar na de landing was je er dan ook echt. En dat was ook wel weer fijn.

De aankomstterminal van KLIA was heel wat mooier dan de vertrekterminal op Schiphol. Het was een satelliet van modern glas en staal rondom een stukje tropisch regenwoud. Met een treintje verbonden met het hoofdgebouw.
In eerste instantie ging de aankomst nog redelijk goed, door paspoortcontrole en bagageband. Daarna begonnen er dingen mis te gaan.
Eerst konden we geen geldautomaat vinden. Toen we een groepje van drie vonden, waren er verschillende toeristen met problemen. Van de een was het pasje ingeslikt. De ander kreeg er geen geld uit. De derde was alleen voor binnenlands gebruik. Ook wij kregen geen geld. Ik realiseerde me dat we vergeten waren onze betaalpasjes voor internationaal gebruik aan te melden. Hoe kon ik zo dom geweest zijn zo iets belangrijks te vergeten? Terwijl het toch al weer een paar jaar zo werkte. Gelukkig hadden we 50 Euro contant bij ons voor noodgevallen. Die konden meteen ingezet worden. Intussen verloor ik het sleutel-setje voor de koffersloten, maar een voorbijganger wees me daar op. Toen even later bleek dat we geen stekker-adaptor bij hadden, was duidelijk dat het dit jaar niet meer goed zou komen. Ik dacht dat Maleisië het Thaise systeem had - niet dus - en E. had helemaal niet gedacht. Gelukkig konden we er een lenen van de hotelreceptie. Waar we moesten uitleggen dat we geen geld hadden voor de borg.

Intussen waren we met de vliegveldtrein de stad ingereden, en met de LRT, een soort skytrain, naar ons wijkje. Vanaf het station was het even zoeken naar de juiste uitgang. En omdat alles dichter bij elkaar lag dan ik dacht, was ik even de orientatie kwijt. Het begon zachtjes te regenen maar het was lekker warm op straat.. Om half zeven, oudejaarsavond, vonden we ons hotel.
De hotelkamer was eenvoudig en wat kaal, maar schoon en alles leek heel. We woonden heel centraal, precies tussen China Town en Little India. Een gezellige buurt met veel straatleven. Meteen zag je kenmerkende mix van Maleise, Chinese en Indiase culturen.
Na de nachtvlucht gingen we het niet redden op te blijven voor oud en nieuw. Ik werd nog wel even wakker van het geluid van de vuurwerkshow - centraal georganiseerd zoals het een beschaafd land betaamt.

Kuala Lumpur
Kuala Lumpur is een grote, drukke stad. Maar bovenal een bruisende stad waarin de drie bevolkingsgroepen van Maleisië naast en door elkaar leven, wat het uiterst kleurrijk maakt. Aan het bonte straatbeeld droegen de Indiase en de Maleise dames meer bij dan de Chinese. De Maleise vrouwen droegen meestal fleurige kleurige hoofddoekjes die pasten bij de rest van hun outfit.
Buiten India had ik nog nooit zo'n keus aan vegetarische restaurants gezien - en die keus was hier dan ook nog eens veel breder. Waar ik vaak in een stad binnen de kortste keren een stam-restaurant had, bleven we hier maar nieuwe plekken ontdekken en aten zelden of nooit twee keer hetzelfde.

Natuurlijk is het ook een stad van tegenstellingen: nieuw en oud, arm en rijk, schoon en vies, traditionele openluchtmarkten en koele shopping malls, modern en conservatief. Oudbouw en lelijke hoogbouw. Snelwegen en metrolijnen zigzaggen onder en over elkaar heen, soms een onneembare barrière voor voetgangers.
Wij vermaakten ons met een paar bezienswaardigheden maar vooral met het te voet verkennen van verschillende wijken, die allemaal hun eigen karakter hadden. Chinatown en Little India hoef ik verder niet te beschrijven. Bukit Bintang was de nieuwe happening place met shopping malls, uitgaansleven en een Arab Strip. Onafhankelijkheidsplein werd omringd door koloniale gebouwen in wat de Engelsen een Oosterse stijl vonden. Onder het spoor door waren wat straatjes die ineens rustiger waren en waar nog oude Chinese winkeltjes zaten met houten voorraadkasten. Lake Gardens huisde groots opgezette instituten in moderne architectuur. Voor ons hotel was een pleintje met de klokkentoren, waar altijd wel wat mensen flaneerden.
Heel bijzonder was het stukje regenwoud aan de voet van de telecom-toren. Het was het enige stukje in de wijde omgeving dat aan kap was ontsnapt, en hoe klein ook, je voelde je meteen in een andere wereld. Het gezoem van onzichtbare insecten overstemde het autoverkeer op de achtergrond. Eeuwenoude bomen torenden hoog boven je uit. Miniscule spinnetjes en muggetjes wisten je meteen te vinden met hun warmte-gevoelige zoek-organen.



Regen
De noordoost moesson was de hevigste van de afgelopen 40 jaar. Samen met erosie door ontbossing had dat in december tot zware overstromingen geleid, vooral in het oosten en het midden van het Maleisische schiereiland. Tweehonderdduizend mensen waren geëvacueerd, dertig omgekomen, enkele dorpen compleet verwoest. Maar nu leek het ergste voorbij.
De avond dat we aankwamen, hadden we wat motregen. De dagen daarop verliepen van zwaar bewolkt via licht bewolkt tot zonnig. Wel trok het iedere middag rond vier uur dicht met dreigende donkere wolken, maar die barstten pas een keer open: een heuse tropische stortbui. De temperatuur was steeds bovenin de 20, maar als de zon even door kwam, was het meteen echt warm.

India
De oplettende lezer valt het misschien op dat een reis naar Maleisie beschreven wordt in een "India nieuwsbrief". Deels wil ik daarmee wat consistentie inbouwen. En net als bij eerdere gelegenheden zijn er ook echt India-connecties te over. In Kuala Lumpur is de Indiase gemeenschap heel zichtbaar aanwezig. Voor een deel zijn het families die hier al generaties wonen, nadat ze door de Engelsen hierheen gehaald waren. En een deel  zijn gastarbeiders zoals ze hier uit alle armere Aziatische landen zijn. Er zijn Zuid-Indiase restaurants die er 100% authentiek uitzien, Bollywood bioscopen, Tamil boekwinkels, winkels met puja-benodigdheden, typische kruideniers-winkeltjes met van alles en nog wat. De gastarbeiders zie je op het balkon van hun pension tussen de lungi's en overhemden staan terwijl ze met een klein spiegeltje hun haar kammen, en staan op hun vrije middag op straat te praten en te roken. De gezinnen gaan naar het park en naar restaurants - ook niet-Indiase. De mode is misschien nog wel gevarieerder dan in Zuid India zelf, omdat Noord-Indiase en westerse invloeden gemakkelijker infiltreren. Mouwloze shurida's, hoge hakken, zelfs rokjes mengen zich met traditionele sari's.

Voor wie toch meer over India zou willen lezen dan in deze nieuwsbrieven staat, verwijs ik naar andere berichten op ditzelfde blog, o.a. het mini-feuilleton:

Kuala Lumpur, 6 januari 2015

donderdag 25 december 2014

Kerst op het Kanaal


Het Westelijk Marktkanaal was groot. Heel groot. Oneindig groot. Door de stille laaghangende nevel waren de oevers niet te zien, en dus was er zo ver je kon kijken alleen het rimpelloze water.

Kwik, Kwek en Kwak vonden het niet prettig. Ze wisten niet precies waar ze waren. Waar was dat balkje waar slakjes op groeiden? Waar was die plek die 's zomers dicht groeide met waterlelies? Waar was dat stukje oever met lekkere plantjes? Waar was die uitham waar zoveel alg dreef? Waar was die plank waar je op kon zitten, je eendepootjes net in het water, en je veren poetsen?

De drie zusjes waren koud en hongerig. December was een moeilijke maand. Nog een hele tijd voordat het voorjaar zou aanbreken en ze vrolijk kwetterend door het water zouden spetteren, achter de jongens aan.

Op zoek naar een schaars hapje, dreven de eendjes soms verder uit elkaar, en dan weer dichter bij-een. Even achter deze woonbooot kijken, dacht Kwek, misschien is daar een korstje brood te vinden. Toen ze er weer achter vandaan kwam, zag ze haar zusjes niet meer. Kwek-kwek-kwek, riep ze. Kwik-kwak-kwik-kwak, hoorde ze, maar door de stille nevel kon ze niet goed horen van welke kant het geluid was, en van hoe ver weg. Even later herhaalden ze hun gekwaak, maar Kwek wist niet of ze nu dichterbij gekomen was of juist verder weg. Bah, je zag ook geen zwemvlies voor ogen met dit weer. En het leek wel alsof het nog donkerder werd. Maar ze hoorde nu wel geluidjes voor zich. 

Kwek zwom in een van de oude insteekhavens van het Westelijk Marktkanaal. Hier waren loodsen overheen gebouwd, en de toegang was met damwanden dichtgemaakt. Maar dolend door de dichte nevel, was Kwek blijkbaar ongemerkt een geheime opening gepasseerd. Hoewel het hier eigenlijk stikdonker zou moeten zijn, zag ze een warme rode gloed voor zich. Bang en nieuwsgierig tegelijk zwom ze voorzichtig verder. De gloed werd helderder, de geluiden klonken gezelliger. Toen doemde het voor haar op: een soort eendekooi, een soort stal. Onder een warmtelamp in het stro stond een kribbe. Er om heen zaten dieren: een zee-ezel en een water-os; drie wijze trekvogels uit het oosten; een specht die op een stammetje timmerde. Er was lekkers: algen en kroost. In de kribbe lag een kuikentje dat net uit het ei gekropen was.

Buiten vielen de eerste sneeuwvlokken van het jaar. Kwek deed zich tegoed aan het eten en de warmte, en viel uiteindeijk in een diepe slaap onder de blauwe vleugels van de Maria-vogel. 
 
Toen Kwek de volgende dag wakker werd, dreef ze midden op het kanaal. De mist was verdreven door een aangenaam winterzonnetje. Naast haar dreven Kwik en Kwak, met hun snavel nog onder hun vleugel. Kijk, net voor hun was die plank in het water waar je zo fijn op kon zitten. 

Wat is het leven mooi, op het Westelijk Marktkanaal.

Amsterdam, december 2014

woensdag 1 oktober 2014

Leven Zonder Fiets

Een klein vogeltje met felrode snavel huppelt door het gras van het perkje. Een lapjeskat zit in een zonnestraal te kijken - van achter glas op de vensterbank.


De weesfiets die al weken vastgeketend staat aan de brugleuning mist opeens een wiel. Die brugleuning kan trouwens wel een likje verf gebruiken.

Er zijn zoveel details die je ziet als je door de stad loopt, in plaats van fietst. Je hebt zoveel meer gelegenheid om om je heen te kijken, de omgeving in je op te nemen.

We hebben het hier over lopen als een manier om van hier naar daar te komen - niet die zondagmiddagwandeling in de natuur. We hebben het over iemand die al lang geen auto meer heeft, en voor de korte en midellange afstanden kan kiezen tussen fiets en bus.

Je neemt de tijd om ergens te komen, je neemt de tijd voor een boodschap. Je laat je niet opjagen door de voort-tikkende klok.

Afwisselend laat je je gedachten een ritje door de achtbaan maken, en landt dan weer op de werkelijkheid van het trottoir onder je voeten. Je bent verbonden met de stad, en je weet wat er tussen a en b is.

Amsterdam, december 2012








vrijdag 15 januari 2010

Tien memorabele maaltijden (2/10) Manu Guesthouse - Omkareshwar


Omkareshwar is een heilig eiland in de heilige rivier de Narmada. Er waren heel wat meer sadhu's dan toeristen. Het guesthouse dat ons was aangeraden door Brazilianen die we in Maheshwar waren tegengekomen, lag een heleboel trappen de berg op. Het was vol. Terug beneden bekeken we eerst nog een achenebbisj backpacker hostel en kozen toen een Indiaas middenklasse hotel. Lunch op de markt was zo abominabel slecht, dat we voor het avondeten toch maar weer de trappen beklommen om bij het guesthouse mee te eten "wat de pot schafte". We zaten op de betonnen vloer van een soort veranda, allemaal super eenvoudig. De overige gasten waren heel relaxed van alle ganja die ze gerookt hadden - waarschijnlijk van een sadhu gekocht. De thali was onverwacht buitengewoon lekker. Heerlijke subtiele smaken in het eten – heel verrassend.


Uit mijn dagboek in januari 2010:
"Manu guesthouse was op het eiland, met uitzicht op de rivier, de brug en het stadje op het vasteland. Je kon je voorstellen daar uren te zitten kijken. Ook de mandapam was mooi en sfeervol. Toen wij er voor het avondeten kwamen, zaten een paar jongens als met een soort japans thee-ceremonieel een hasjpijp te roken. Enorme rookwolken en zwaar gehoest. Er leek ook net als in Tiru en Auroville een belangrijke ancieniteit te heersen: hoe langer je hier was, hoe minder je je om nieuwkomers en passanten kommerde. Het meisje dat we eergister in Maheshwar gesproken hadden, had een mooie vlotte shurida aan. Het eten werd geserveerd op de vloer, terwijl wij en de 8 huidige gasten van Manu tamelijk zwijgend in twee rijen in kleermakerszit op de grond zaten. De thali was uitstekend, home-cooked, veel minder vet en geraffineerd gekruid. Dus ondanks het ietwat vreemde sfeertje zouden we er graag morgen nog een keer komen eten. Ongelooflijk lekker ."


dinsdag 9 mei 2006

Tien memorabele restaurants (9/10) Pisces - Bangkok

De allereerste keer dat we in Bangkok aankwamen, bijna 30 jaar geleden, kozen we voor een hotelletje in de buurt van Siam Square omdat er een stadsbus vanaf het vliegveld naartoe reed. In een smal zijstraatje zaten wat eenvoudige hotelletjes. Het eerste was iets té eenvoudig, de volgende dag verhuisden we naar de overkant.

Sindsdien is er veel veranderd op Siam Square. Het is nu het knooppunt van de Skytrain én de trein vanaf het nieuwe vliegveld komt in de  buurt aan. Het is hét winkelhart van Bangkok en naast de legendarische BMK zijn luxe warenhuizen zijn verschenen. Vijfsterrenhotels bieden een oase van rust tussen het voortrazende verkeer. Ook in “ons” steegje zijn een aantal oude panden gesloopt en grotere hotels verschenen. Ik heb er intussen in wel zes verschillende hotels gelogeerd en hoop vurig dat mijn huidige favoriet (Wendy) standhoudt.



Verscholen achter een muur van planten staan vier plastic tafels met batik tafelkleden onder een golfplaten afdak. Een kleine gang herbergt een keukentje. Samen vormen ze mijn favoriete restaurant: Pisces. Jammer genoeg vinden weinig andere mensen dat: de wat versleten uitstraling is niet aantrekkelijk voor de meer upmarket gasten uit de nieuwe hotels, en de zaak loopt niet erg goed. Sinds een paar jaar heeft de uitbaatster geen medewerkers meer - de bijzonder vriendelijke madam is eigenares, kok en serveerster tegelijk - en is ze alleen nog 's avonds open. Als je gaat zitten op een zwoele Bangkok-avond, draait de ventilator langzaam z'n rondjes en ligt de poes te slapen op wat ooit een bar was. Soms bestel ik meteen mijn favoriete gerecht, massaman curry, soms overleg ik met de uitbaatster wat ze vandaag adviseert. Misschien een pittige salade? Alles is in een vegetarische versie beschikbaar.



Als je niet de eerste bent die die avond bestelt, moet je wel even geduld hebben. Alles wordt vers bereid met de nodige aandacht en zorgvuldigheid. De gerechten zijn echt Thai maar misschien een beetje aangepast aan de smaak van de toerist. De prijzen zijn voor dit deel van de stad heel schappelijk.

Pisces en Wendy zijn de laatste overblijfselen van hoe het steegje 30 jaar geleden was.



Meer: