Sana’a
Jemen kent een moeilijke jonge
geschiedenis. Al in de jaren negentig was het er vaak onrustig. In een relatief
rustige tussenperiode ging ik er met J en S naartoe.
Om kwart over elf ‘s avonds landden
we in Sana’a, de hoofdstad van Jemen. Ondanks de hoogte, 2300 meter, was het
niet koud maar aangenaam koel.
In de hal voor de immigratie stonden
al lange rijen. Heel langzaam en druppel voor druppel kwam er een koffer over
de band. Uiteindelijk werd het steeds rustiger in de aankomsthal en bleven we
als enigen over. Zonder bagage. Moeizaam werd een registratie-formulier
ingevuld. De douane-beambten moesten speciaal teruggeroepen worden om onze
handbagage te controleren, eigenlijk werd de tent gesloten.
Buiten een typische lucht van
kerosine en rotte eieren. We namen een taxi. In het centrum was het (tegen één
uur!) onverwacht heel erg druk. Dwars door een paar overvolle marktstraten,
waar het verkeer zo nu en dan vast zat als er ook nog een tegenligger kwam. Dit
was een effect van Ramadan dat we niet voorzien hadden.
Een maand lang mogen de Moslims van
zonsopgang tot zonsondergang niet eten, drinken, roken, vrijen, etc. Veel
activiteiten verplaatsen zich naar de avond en de nacht, en de dag komt maar
langzaam op gang.
Het is per land verschillend hoe
streng de Ramadan toegepast wordt; in Jemen kon je als buitenlander op je
hotelkamer wel eten en drinken. Overdag op pad smokkelden we wel eens een ijsbonbon
in onze mond; soms een slok water op een afgelegen plekje. Zo hielden we het
wel vol tot we eind van de middag op onze kamer waren en nootjes, rozijnen en
bananen gingen snoepen.
De volgende dag maakten we een
wandeling door de oude stad. In tegenstelling tot de nacht was het nu bijna
uitgestorven op straat. Tussen de ingepakte marktkraampjes was een enkele
geopend, en hingen en sliepen wat mannen. Verder overal veel kleine kinderen,
die je met open bruine kijkers aanstaarden. Half verharde wegen tussen de
huizen, meestal 3 tot 5 verdiepingen hoog, bijzonder mooi, allemaal in oude
stijl, steen, boogramen, afgestreken met gips, dikke houten deuren.
We dronken een kruising tussen
koffie en thee met de hoteleigenaar, die ons graag van allerlei tips en tours
wilde voorzien. Ze belden ook voor ons naar het vliegveld of de KLM maar er was
nog geen nieuws te melden van de tassen.
In de middag maakten we nog een
wandeling door de oude stad. Het was intussen al flink drukker aan het worden.
Overal markt.
Wij bekeken vooral de
kledingkraampjes en sloegen wat luchtige kleding in. Eigenlijk was het zo veel
leuker de suk te bekijken, nu we echt wat te kopen hadden.
Verder veel te zien aan Jemenieten:
mannen in colbertjes, rokken of lappen. Vrouwen meestal helemaal zwart, altijd
het gezicht helemaal bedekt. Een geweldige sfeer om tussen rond te lopen.
's Middags kon je al wel volop
etenswaren op de markt en bij kraampjes kopen. We kochten ook cola ‑die we in
de winkel mochten opdrinken, wat later een uitzondering zou blijken‑ en nootjes
voor op de hotelkamer.
Om zes uur gingen we er op uit om
wat te eten. Net als alle Jemenieten, die klokslag zes aanvielen.
Zuid: Ibb
In het hotel van de niet zo strenge
eigenaar kregen we zelfs ontbijt.
Vanuit Sana’a wilden we vier
excursies in de vier windrichtingen maken. We lieten wat spullen in het hotel achter
omdat we hier over een paar dagen toch terug zouden komen ‑ onze bagage
hopelijk ook.
De was bus vol. Dan maar doorgelopen
naar een terrein verderop dat vol stond met service-taxi's. Met zijn
tienen in een Peugeot 504-station. Wij zaten gewoon klem, een kleine Arabier
werd geplet.
Langzaam werd het steeds
landelijker. Kale rotsige bergen en dalen. Op de bergrug soms een dorp, de
dalen veelal akkers, waarvan de meeste er dor uitzagen en een enkele opvallend
groen.
Na een uur pauze in een dorpje om te
bidden
Na twee uur werd het écht
bergachtig. We slingerden naar boven en hadden uitzicht op een spectaculair
diepe en brede canyon ‑wel een kilometer‑ helemaal volgebouwd met
terrassen. Nu keken we van bovenaf op lagere bergtoppen met organisch daarop
gegroeide stadjes. Het was hier ook duidelijk natter, er groeide meer: rijst,
bananen, wortels, bloeiende cactussen.
Na ruim drie uur kwamen we in Ibb
aan. Een flinke stad tegen twee bergpunten waarop de vesting/fort en de oude
stad lagen, op 1850 meter hoogte.
We liepen omhoog naar de oude stad,
op de ene bergtop. Een unieke verzameling stenen toren‑huizen die zo
dicht op en kriskras door elkaar stonden, dat er een waar doolhof tussen lag.
Bovendien gingen de steegjes voortdurend omhoog en omlaag. Overal sprongen
groepjes kinderen vrolijk om ons heen, soms in vodden, soms mooi aangekleed,
soms verlegen, soms brutaal, steeds met grote bruine ogen.
We aten beneden in een restaurant
met tl‑verlichting en rijen formica tafels. Bestellen ging met handen en
voeten: aanwijzen wat op een andere tafel staat; nee gebaren tegen de kip;
gebaren van het dopen van brood in een sausje: zet maar wat neer. Brood, rijst,
saus‑in‑een‑ovenschotel‑met‑kaas en kip voor J en S. Cola werd van elders
gehaald.
Daarna een wandeling door de lange
hoofdstraat met allerlei winkeltjes en ambachtszaken (o.a. de halfronde 'glas‑in‑steen'
ramen, deuren), cafés waar mannen waterpijpen rookten of qat kauwden; nieuwe
gebouwen in traditionele stijl.
Je zag hier zo nu en dan
ongesluierde vrouwen lopen, die een Afrikaans uiterlijk en kleurige gewaden
hadden. De vrouwen leken hier zo-wie-zo wat opener dan in Sana’a, ze keken of
spraken je soms aan ‑ waar dan geen antwoord op te geven was. We zagen hoe drie
in het zwarte gehulde jonge-meiden liepen te giechelen; eentje jatte een
aardewerk potje van een stalletje; ze zagen dat wij het gezien hadden dus nog
meer gegiechel.
Zuid: Jibla en Taiz
Vanuit Ibb maakten we een excursie
naar Jibla en Taiz. We namen de service-taxi naar Jibla, een klein
stadje nog geen 10km van Ibb. De aanblik van beneden af, hoe het tegen de
helling lag, was fantastisch. De rood-witte minaretten staken fel af bij de
zandrotskleurige huizen. De grote moskee lag te pronken boven de vallei. We
wandelden door wat smalle straatjes ‑een paar kraampjes vormden de markt‑ naar
de moskee en mochten de buitenplaats en een torentje bezoeken. S met sjaal over
haar hoofd.
De kinderen kregen hier concurrentie
van wat oudere mannen ‑ iedereen wilde wel onze gids zijn. Na de moskee nog een
paar straatjes door het prachtige stadje. Er stond ook nog een half ingestort
paleis van de koningin die Jibla tot hoofdstad van Sana’a gemaakt had, en waar
het zijn beroemde bouwwerken aan te danken had.
Taiz was zo'n 60 km verder naar het
zuiden. Het was een grote stad op 1400 meter, onder een woeste 3000 meter hoge
berg. We gingen op zoek naar de enige moskee van Jemen die je van binnen zou
mogen bezoeken. Hij was net helemaal opnieuw gewit. In een hoekje probeerden
we gauw stiekem een slokje water te drinken, maar zelfs die kwart liter kregen
we niet weg voor er alweer iemand aankwam.
Er kwam een man met een grote
sleutel die ons graftombes van oude koningen liet zien. Allemaal een beetje
vervallen maar de restanten van mooi houtsnijwerk en steenhouwerij waren nog
goed zichtbaar. We mochten ook een kijkje nemen in de gebedsruimte, hoewel er
mensen aan het bidden waren.
Daarna wandelden we terug naar
beneden. We raakten steeds meer in de ban van de dorst. J bedacht dat we naar
het duurste hotel van de stad konden gaan, waar je binnen waarschijnlijk wel
wat mocht drinken. De wandeling ernaartoe, de andere heuvel op, was zwaar door
hitte en dorst. Maar het plan slaagde. Behalve een liter eerder gekocht water
ging er ook een flesje cola p.p. in. Daar knapte je weer helemaal van op.
Bij de taxistandplaats waren we dit
keer zo slim om niet in de eerste de beste taxi te gaan zitten, maar in een die
met ons vol was en dus meteen vertrok. Toen de zon ondergegaan was, een extra
stop om snel te gaan eten en drinken.
Vreemd genoeg was de einddatum van
de Ramadan niet van tevoren bekend. Zondagavond om twaalf uur zou bekend
gemaakt worden, aan de hand van de maan, of het maandag afgelopen was. We
meenden zondagavond ook al meer opgewonden/uitgelaten kinderen op straat te
zien en er werden al wat rotjes afgestoken. Maar tevergeefs: maandag hoorde er
dit keer ook nog bij.
Sinterklaas en Eid al Fitr
Maandagmiddag waren we terug in ons
nu al vertrouwde hotel in Sana’a, waar men zei dat de bagage op het vliegveld
was.
We charterden een taxi naar het
vliegveld. In de openbare aankomst/vertrekhal waren de KLM en de Bagage Claim
gesloten. J glipte langs de militairen tegen de stroom aankomende passagiers in,
naar de hal met douane en bagagebanden. S probeerde de gang met kantoren in te
komen en moest haar tas laten controleren. Dat kantoor leverde niets op en ook
J was teruggestuurd naar het KLM-kantoor. Dat waarschijnlijk woensdag pas weer
open zou zijn als de volgende vlucht aankwam.
Nog maar eens terug die andere hal
in ‑ J gebaarde tegen de militairen dat wij bij hem hoorden en dat het OK was.
Er was een hokje met lost and found luggage, en daar zagen we S' tas liggen.
Nu nog een ambtenaar vinden die hier bij hoorde. En daarna degene die de
sleutel ervan had. Uiteindelijk kwam dat allemaal bij elkaar en konden we onze
tassen uit de grote stapel zoeken. Hebbes.
Terug in het hotel was het een soort
Sinterklaas. Het meest blij was ik met mijn slippers (op blote voeten in die
gemeenschappelijke badkamers was niet alles), scheermesjes (elektrisch
scheerapparaat was nergens aansluitbaar; maar nu was er net geen water dus
scheren moest uitgesteld worden) en zonnebrandcrème (hoewel de ergste schade al
aangericht was).
Dinsdag, onze zesde dag in Jemen,
was het dan de eerste feestdag! Eid al Fitr. Op straat was iedereen in
zijn/haar netste/feestelijkste kledij, omdat de Ramadan voorbij was. Vooral de
kinderen zagen er speciaal uit in hun kleurige jurkjes en pakken met
stropdasje. De mannen hadden een schoon lichtpaars gewaad aan, een colbertje en
hun sjaal in driehoek over de rug hangend. Iedereen leek op weg, door de stad
flanerend.
Meer
Geweren en Bedoeïenen, Jemen 1996 (2/2)
Meer midden-oosten blogs