Posts tonen met het label Jemen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Jemen. Alle posts tonen

zaterdag 5 november 2022

Geweren en Bedoeïenen, Jemen 1996 (2/2)

 

Oost: Marib

Dag zeven zouden we naar Marib gaan, 200km naar het oosten, laaggelegen in de woestijn.

Vervoer was vandaag wat moeilijker, vanwege Eid al Fitr reden er nauwelijks taxi's. Bij de taxi­standplaats vonden we aansluiting bij een klein groepje dat ook naar Marib wilde. Een aardige Soedanees, een rare snuiter, een oude man met een jongetje en een baasje in militair uniform met een machine­geweer. Die laatste wilde persé de onderhan­delingen voeren. Hij wilde een bodemprijs. Twee chauf­feurs hadden geen zin daarvoor te gaan en reden door. Bij de derde duurde de discussies eindeloos en soms ging het er hevig aan toe. Driftig werd dan nog eens de stapel geld geteld die de militair al had ingeza­meld. Dan moest iedereen weer wat bijleggen en werd er nog eens geteld.

Tegen elven vertrokken we eindelijk. Door rotsige bergen, overgaand in vlaktes van puin en gruis. Dan steenwoestijn met struikjes, uiteindelijk echte geelwitte zandduinen waar gitzwart vulkanische gesteente door­heen­ stak.

De militair zat de hele tijd met zijn geweer te hannesen, niet zo aangenaam want je wilde niet dat hij het per ongeluk op je gericht hield.

Toen ineens een harde knal en een stofwolk ín de auto. Dat was schrikken. We hadden een lekke band. Veel moeite om het reservewiel los te krijgen. Wachtend in de zinderende hitte langs de weg ging ons militairtje wat schietoefeningen doen. Al die tijd kwam er geen verkeer ach­terop. Uiteindelijk was het wiel vervangen, maar toen we wegreden liep het aan en rook je brandend rubber. Nog een keer stoppen en een stuk van de auto wegbuigen.

(Nieuw) Marib was een lelijke rij benzine­pompen langs de weg. Eerst cola in een restaurant, dan naar een hotel.

We wandelden terug naar de taxistandplaats. De temperatuur was hier heel wat hoger dan in het toch al aangename Sana’a; de wind was ook warm; door de droge lucht merkte je niets van zweet. We charterden een pick-up truck om ons naar Old Marib te brengen.

Old Marib lag op een kleine heuvel, hoogstens tweehonderd meter in doorsnee. Het waren de ruïnes van wat eens een dicht­bebouwde stad was met kleine steegjes en huizen van drie, vier verdiepingen hoog. Nu zag je de half ingestorte huizen; gaten; trappen die in niets eindigden; leem en stenen; boom­stammen die als draagbalk gediend hadden. Een spookachtige sfeer, terwijl er toch nog een paar gezinnen woonden. Het was heel vreemd hoe iets wat stuk en vervallen was toch (juist?) zo mooi en indrukwekkend kon zijn.

We lieten ons terugbrengen naar de taxistandplaats met de twee cafés. Het eenvoudigste had een terras. Daar gingen we wat drinken. We waren zelf weer evenveel bekijks als andersom. Een enkeling zei eens wat maar niemand kon Engels. In Marib was geen lokale vrouw te zien. Bijna alle mannen liepen met een groot geweer om de schouder. Een heel wat minder prettig gezicht dan de sierdolken in Sana’a.

Mannen in pick-up trucks reden af en aan en kauwden qat en dronken thee. Als zo’n groepje het terras op kwam, legden ze hun Kalasjnikovs op het lage tafeltje, zoals we dat tegenwoordig met onze telefoons doen. Dat had tegelijk iets gemoedelijks en iets vervreemdends.

Twee keer kwam er een pick-up-truck langs met militairen en een groot machinegeweer achterop gemonteerd. Op weg naar Marib en bij de ingang van het dorp ook veel meer controlepos­ten (dan naar Ibb) en we moesten ook geregeld ons paspoort laten zien. (Maar altijd waren ze vriendelijk en was het in orde.) Was het omdat we hier zo dicht bij Saoedi-Arabië waren of omdat de Bedoeïenen hier wel eens toeristen kidnapten?

De volgende ochtend maakten we een toertje langs de bezienswaardigheden rondom Marib. Eerst naar de 'nieuwe dam'. Opgetrokken uit stenen hield die water vast uit het kleine riviertje, waardoor in de omgeving landbouw mogelijk was en Marib kon bestaan.

Toen naar de 'oude dam', die 3000 jaar geleden dezelfde functie had. Dit was toen het land van de koningin van Sheba. Alleen de sluizen aan de zijkanten tegen de bergen waren nog enigszins te zien.

Vervolgens bezochten we twee opgravingen van wat ooit tempels of palei­zen geweest waren, met als meest karakteristieke acht, respec­tieve­lijk vijfeneenhalve kaarsrechte zuilen op een rij vlak naast elkaar. Verder veel zand, zand, zand.

Noord: Shihara (Shaharah)

Dag tien en elf. We hadden een tweedaagse privé‑tour bij het hotel geregeld. Ali was de chauffeur van onze 4wd Toyota landrover.

Halverwege de middag werd het terrein voor de 4wd. De weg was zand, keien, uitgesleten sporen, omhoog en omlaag. Vallei na vallei bestond uit droog uitziend land, dat verrassend veel bomen, akkers, struiken, bananen en cactussen opbracht. Andere stukken waren weer dorder en verlatener. Hier en daar een kudde witte schapen of zwarte geiten met in zwart gehulde hoedsters.

Na twee uur gehobbel reden we een ommuurd terrein op, een soort binnenplaats zonder buiten. De uitgang werd meteen geblokkeerd met een rotsblok. We werden 'overgedragen' aan de Bedoeïenen die de berg Shihara controleerden.

Achter in een van hún pick-up‑trucks, met boven op het dak van de cabine een met machinegeweer bewapend escorte, gingen we zwoegend in anderhalf uur de on­waarschijnlijk steile en slechte weg omhoog. Meestal niet meer dan stapvoets. Het uitzicht naar beneden was spectaculair. Enorme hellingen volgebouwd met terrassen.

Boven verscheen uiteindelijk Shihara. Shihara was een bergdorp op een 2500 meter hoge top, waar de rest van de bergen niet hoger dan 1500 meter was. Helemaal uit stenen huizen opgetrokken. Half vier waren we in het hotel, waar we eerst even thee dronken om bij te komen van de zware rit en het geschud. Daarna een wandeling door het dorp. De twee helften van het dorp lagen op twee bergtoppen, over het akelig diepe ravijn ertussen was een stenen boogbrug gebouwd. Onbe­grijpelijk hoe ze die 1000 jaar geleden hadden kunnen maken. De laagvlaktes aan weers­zijden leken inderdaad kilometers lager te liggen. Het pad van de brug omhoog terug naar het dorp maakte je buiten adem. De grote hoogte en de ijle lucht natuurlijk.

Daarna nog even door het dorp zelf gewandeld. Kinderen riepen ons na en waren ook later het enige geluid. Verder wandelden mensen heen en weer, maar was er vooral erg weinig te beleven.

Terug naar het hotel. De 'kamer' was prima, een lemen, fris beschilderde ruimte met in de muren uitgespaarde 'kasten' en zitmatten rondom. Het sanitair verdiende die naam niet: een gat in de buitenmuur en geen stromend water.

Er waren geen andere toeristen in het dorp, maar de Bedoeïenen wisten heel goed hoe ons geld uit de zak te kloppen. Het hotel was onverwacht duur, en onze onderhandelingspositie werd verzwakt omdat zij wel bewapend waren en wij niet. Als klap op de vuurpijl wilden ze nog eens 100 rial p.p. toen we om dekens vroegen. Dat ging toch echt te ver, en na een hele discussie ‑waarbij het ontbijt als ruilmiddel werd ingezet‑ kregen we ze zo. En allemaal even nors en onvriendelijk. Zo werd het vooroordeel dat de Jemenieten tegen de Bedoeïenen hadden aardig bevestigd.

Al met al had het toch wel wat van een ontvoering: we konden nergens heen; zij hadden de sleutel van de kamer; zij bepaalden hoe laat het licht aan en uit ging; zij schoven het eten naar binnen (wat trouwens best goed was: brood, rijst, omelet, bonensaus, zoete honingtaart).

Ik had het met het vallen van de avond steeds kouder gekregen en werd vervolgens echt ziek. Koorts. Koud, rillen, hoofdpijn en pijn in iedere spier en bot. Wat een ellende. Wat duurde die nacht lang.

Toen het licht werd mochten we opstaan. De zware rit de berg af ‑ ik mocht gelukkig voorin zitten. Beneden werden we na het betalen van nog een som geld 'teruggegeven' aan onze Ali. Liggend op de achterbank van de landrover ging het terug over de steppes, daarna over de asfaltweg. We deden nog een paar bezienswaardigheden aan, maar ik bleef in de auto slapen.

Meer



vrijdag 4 november 2022

Reizen met Ramadan, Jemen 1996 (1/2)


Sana’a

Jemen kent een moeilijke jonge geschiedenis. Al in de jaren negentig was het er vaak onrustig. In een relatief rustige tussenperiode ging ik er met J en S naartoe.

Om kwart over elf ‘s avonds landden we in Sana’a, de hoofdstad van Jemen. Ondanks de hoogte, 2300 meter, was het niet koud maar aangenaam koel.

In de hal voor de immigratie stonden al lange rijen. Heel langzaam en druppel voor druppel kwam er een koffer over de band. Uitein­de­lijk werd het steeds rustiger in de aankomsthal en bleven we als enigen over. Zonder bagage. Moeizaam werd een registratie-formulier ingevuld. De douane-beambten moesten speciaal teruggeroepen worden om onze handba­gage te controleren, eigenlijk werd de tent gesloten.

Buiten een typische lucht van kerosine en rotte eieren. We namen een taxi. In het centrum was het (tegen één uur!) onverwacht heel erg druk. Dwars door een paar overvol­le marktstraten, waar het verkeer zo nu en dan vast zat als er ook nog een tegenligger kwam. Dit was een effect van Ramadan dat we niet voorzien hadden.

Een maand lang mogen de Moslims van zonsopgang tot zonsondergang niet eten, drinken, roken, vrijen, etc. Veel activiteiten verplaatsen zich naar de avond en de nacht, en de dag komt maar langzaam op gang.

Het is per land verschillend hoe streng de Ramadan toegepast wordt; in Jemen kon je als buitenlander op je hotelkamer wel eten en drinken. Overdag op pad smokkelden we wel eens een ijsbonbon in onze mond; soms een slok water op een afgelegen plekje. Zo hielden we het wel vol tot we eind van de middag op onze kamer waren en nootjes, rozijnen en bananen gingen snoepen.

De volgende dag maakten we een wandeling door de oude stad. In tegenstel­ling tot de nacht was het nu bijna uitgestorven op straat. Tussen de ingepakte marktkraampjes was een enkele geopend, en hingen en sliepen wat mannen. Verder overal veel kleine kinde­ren, die je met open bruine kijkers aanstaarden. Half verharde wegen tussen de huizen, meestal 3 tot 5 verdiepingen hoog, bijzonder mooi, allemaal in oude stijl, steen, boogramen, afgestreken met gips, dikke houten deuren.

We dronken een kruising tussen koffie en thee met de hoteleigenaar, die ons graag van allerlei tips en tours wilde voorzien. Ze belden ook voor ons naar het vliegveld of de KLM maar er was nog geen nieuws te melden van de tassen.

In de middag maakten we nog een wandeling door de oude stad. Het was intussen al flink drukker aan het worden. Overal markt.

Wij bekeken vooral de kledingkraampjes en sloegen wat luchtige kleding in. Eigenlijk was het zo veel leuker de suk te bekijken, nu we echt wat te kopen hadden.

Verder veel te zien aan Jemenieten: mannen in colbertjes, rokken of lappen. Vrouwen meestal helemaal zwart, altijd het gezicht helemaal bedekt. Een geweldige sfeer om tussen rond te lopen.

's Middags kon je al wel volop etenswaren op de markt en bij kraampjes kopen. We kochten ook cola ‑die we in de winkel mochten opdrinken, wat later een uitzondering zou blijken‑ en nootjes voor op de hotelkamer.

Om zes uur gingen we er op uit om wat te eten. Net als alle Jemenieten, die klokslag zes aanvielen.

Zuid: Ibb

In het hotel van de niet zo strenge eigenaar kregen we zelfs ontbijt.

Vanuit Sana’a wilden we vier excursies in de vier windrichtingen maken. We lieten wat spullen in het hotel achter omdat we hier over een paar dagen toch terug zouden komen ‑ onze bagage hopelijk ook.

De was bus vol. Dan maar doorge­lopen naar een terrein verderop dat vol stond met service-­taxi's. Met zijn tienen in een Peugeot 504-station. Wij zaten gewoon klem, een kleine Arabier werd ge­plet.

Langzaam werd het steeds landelijker. Kale rotsige bergen en dalen. Op de bergrug soms een dorp, de dalen veelal akkers, waarvan de meeste er dor uitzagen en een enkele opvallend groen.

Na een uur pauze in een dorpje om te bidden

Na twee uur werd het écht bergachtig. We slingerden naar boven en hadden uitzicht op een spectaculair diepe en brede canyon ‑wel een kilometer‑ helemaal volgebouwd met terrassen. Nu keken we van bovenaf op lagere bergtoppen met organisch daarop gegroeide stadjes. Het was hier ook duidelijk natter, er groeide meer: rijst, bana­nen, wortels, bloeiende cactussen.

Na ruim drie uur kwamen we in Ibb aan. Een flinke stad tegen twee bergpunten waarop de vesting/fort en de oude stad lagen, op 1850 meter hoogte.

We liepen omhoog naar de oude stad, op de ene berg­top. Een unieke verzameling stenen toren‑huizen die zo dicht op en kriskras door elkaar stonden, dat er een waar doolhof tussen lag. Bovendien gingen de steegjes voortdurend omhoog en omlaag. Overal sprongen groepjes kinderen vrolijk om ons heen, soms in vodden, soms mooi aangekleed, soms verlegen, soms brutaal, steeds met grote bruine ogen.

We aten beneden in een restaurant met tl‑verlichting en rijen formica tafels. Bestellen ging met handen en voeten: aanwijzen wat op een andere tafel staat; nee gebaren tegen de kip; gebaren van het dopen van brood in een sausje: zet maar wat neer. Brood, rijst, saus‑in‑een‑ovenschotel‑met‑kaas en kip voor J en S. Cola werd van elders gehaald.

Daarna een wandeling door de lange hoofdstraat met allerlei winkeltjes en ambachtszaken (o.a. de halfronde 'glas‑in‑steen' ramen, deuren), cafés waar mannen waterpijpen rookten of qat kauwden; nieuwe gebouwen in traditionele stijl.

Je zag hier zo nu en dan ongesluierde vrouwen lopen, die een Afri­kaans uiterlijk en kleurige gewaden hadden. De vrouwen leken hier zo-wie-zo wat opener dan in Sana’a, ze keken of spraken je soms aan ‑ waar dan geen antwoord op te geven was. We zagen hoe drie in het zwarte gehulde jonge-meiden liepen te giechelen; eentje jatte een aardewerk potje van een stalletje; ze zagen dat wij het gezien hadden dus nog meer gegiechel.

Zuid: Jibla en Taiz

Vanuit Ibb maakten we een excursie naar Jibla en Taiz. We namen de service-taxi naar Jibla, een klein stadje nog geen 10km van Ibb. De aanblik van beneden af, hoe het tegen de helling lag, was fantastisch. De rood-witte minaretten staken fel af bij de zandrotskleurige huizen. De grote moskee lag te pronken boven de vallei. We wandelden door wat smalle straat­jes ‑een paar kraampjes vormden de markt‑ naar de moskee en mochten de buitenplaats en een torentje bezoeken. S met sjaal over haar hoofd.

De kinderen kregen hier concurrentie van wat oudere mannen ‑ iedereen wilde wel onze gids zijn. Na de moskee nog een paar straatjes door het prachtige stadje. Er stond ook nog een half ingestort paleis van de koningin die Jibla tot hoofd­stad van Sana’a gemaakt had, en waar het zijn beroemde bouwwer­ken aan te danken had.

Taiz was zo'n 60 km verder naar het zuiden. Het was een grote stad op 1400 meter, onder een woeste 3000 meter hoge berg. We gingen op zoek naar de enige moskee van Jemen die je van binnen zou mogen bezoeken. Hij was net hele­maal opnieuw gewit. In een hoekje probeerden we gauw stiekem een slokje water te drinken, maar zelfs die kwart liter kregen we niet weg voor er alweer iemand aan­kwam.

Er kwam een man met een grote sleutel die ons graftom­bes van oude koningen liet zien. Allemaal een beetje vervallen maar de restanten van mooi houtsnijwerk en steenhouwerij waren nog goed zichtbaar. We mochten ook een kijkje nemen in de gebedsruimte, hoewel er mensen aan het bidden waren.

Daarna wandelden we terug naar beneden. We raakten steeds meer in de ban van de dorst. J bedacht dat we naar het duurste hotel van de stad konden gaan, waar je binnen waarschijnlijk wel wat mocht drinken. De wandeling ernaartoe, de andere heuvel op, was zwaar door hitte en dorst. Maar het plan slaagde. Behalve een liter eerder gekocht water ging er ook een flesje cola p.p. in. Daar knapte je weer helemaal van op.

Bij de taxistandplaats waren we dit keer zo slim om niet in de eerste de beste taxi te gaan zitten, maar in een die met ons vol was en dus meteen vertrok. Toen de zon ondergegaan was, een extra stop om snel te gaan eten en drin­ken.

Vreemd genoeg was de einddatum van de Ramadan niet van tevoren bekend. Zondagavond om twaalf uur zou bekend gemaakt worden, aan de hand van de maan, of het maandag afgelopen was. We meenden zondagavond ook al meer opgewonden/uitgelaten kinderen op straat te zien en er werden al wat rotjes afgestoken. Maar tevergeefs: maandag hoorde er dit keer ook nog bij.

Sinterklaas en Eid al Fitr

Maandagmiddag waren we terug in ons nu al vertrouwde hotel in Sana’a, waar men zei dat de bagage op het vliegveld was.

We charterden een taxi naar het vliegveld. In de openbare aankomst/vertrekhal waren de KLM en de Bagage Claim gesloten. J glipte langs de militairen tegen de stroom aankomende passagiers in, naar de hal met douane en bagagebanden. S probeerde de gang met kantoren in te komen en moest haar tas laten controleren. Dat kantoor leverde niets op en ook J was teruggestuurd naar het KLM-kantoor. Dat waar­schijnlijk woensdag pas weer open zou zijn als de volgende vlucht aankwam.

Nog maar eens terug die andere hal in ‑ J gebaarde tegen de militairen dat wij bij hem hoorden en dat het OK was. Er was een hokje met lost and found luggage, en daar zagen we S' tas liggen. Nu nog een ambtenaar vinden die hier bij hoorde. En daarna degene die de sleutel ervan had. Uiteindelijk kwam dat allemaal bij elkaar en konden we onze tassen uit de grote stapel zoeken. Hebbes.

Terug in het hotel was het een soort Sinterklaas. Het meest blij was ik met mijn slippers (op blote voeten in die gemeen­schappelijke badkamers was niet alles), scheermesjes (elektrisch scheerapparaat was nergens aansluitbaar; maar nu was er net geen water dus scheren moest uitgesteld worden) en zonnebrandcrème (hoewel de ergste schade al aangericht was).

Dinsdag, onze zesde dag in Jemen, was het dan de eerste feestdag! Eid al Fitr. Op straat was iedereen in zijn/haar netste/feestelijkste kledij, omdat de Ramadan voor­bij was. Vooral de kinderen zagen er speciaal uit in hun kleurige jurkjes en pakken met stropdasje. De mannen hadden een schoon lichtpaars gewaad aan, een colbertje en hun sjaal in driehoek over de rug hangend. Iedereen leek op weg, door de stad flanerend.

Meer

Geweren en Bedoeïenen, Jemen 1996 (2/2)

Meer midden-oosten blogs


dinsdag 4 september 2018

De Monnik Van Mokka - Dave Eggers - boekbespreking

Een fascinerend boek voor wie -net als Lily- van koffie en cultuur houdt. Het is een melange van the american dream, de geschiedenis van koffie en een flinke scheut Jemen. 

Lang geleden heb ik Jemen bezocht. Sindsdien kijk ik met extra interesse naar dit prachtige, soms tragische land.

Mokka, een havenstad in Jemen, was ooit het centrum van de wereldkoffiehandel en heeft zijn naam gegeven aan een koffieboon van topkwaliteit.

Mokhtar wordt van doelloze kansarme jongere een succesvol zakenman (zolang het duurt). Hij wordt levendig genoeg beschreven om je zo nu en dan te ergeren aan zijn domme beslissingen. Onderweg komen talloze wetenswaardigheden over het verbouwen, oogsten en branden van koffie voorbij. 


Om het happy end niet te verstoren worden de laatste twee jaar van de burgeroorlog in Jemen niet vermeld. Ook de uiterst dubieuze rol van Amerika daarin blijft buiten schot.


Dave Eggers moet het meer van de inhoud dan van zijn prozaische kracht hebben en daarom is het niet erg om de vertaalde uitgave te lezen. Misschien leest die zelfs wel prettiger dan het origineel.




meer


Meer boekbesprekingen (o.a. William Dalrymple, Amitav Ghosh, Kader Abdolah, Giles Milton).