Feest der
herkenning
KL had dat aangenaam rommelige, levendige, bonte,
gastvrije karakter behouden. Daarvoor nam je de viezigheid, het kapotte wegdek,
de ontbrekende rioolroosters en de verkeersdrukte voor lief. Het kleurige
straatbeeld dankzij de drie bevolkingsgroepen, waarvan de vrouwen ieder hun
eigen kledinggebruiken hadden, daarbinnen ook weer traditioneel en modern:
Indiase vrouwen in spijkerbroek; Chinese vrouwen in korte broek of zakelijk
rokje; Maleise vrouwen met fleurige hoofddoekjes.
Het weer was meer alles of niets: schroeiende zon
afgewisseld met stortbuien. De zonnestraal die altijd scheen was de glimlach
van de Maleisiërs.
Taman
Negara
Taman Negara, het national park in de binnenlanden,
konden we vorig jaar niet bezoeken vanwege overstromingen. Dat was dit jaar
geen probleem. Maar de spoorlijn die we vanaf Taman Negara zouden willen
gebruiken om door te reizen, was sindsdien jammer genoeg nog steeds niet
hersteld.
Op het metrostation namen we de verkeerde ingang – om op
het juiste perron te komen moesten we door een doolhof van roltrappen, gangen,
trappen, corridors. Op het grote busstation aangekomen bleek dat onze bus niet
daar vandaan vertrok. We zouden naar een ander busstation aan de andere kant
van de stad moeten gaan.
Op reis gaan dingen wel vaker niet zoals gepland, maar
sommige dagen kun je het beter hebben dan andere. We besloten de voortekenen
niet langer te negeren en Taman Negara uit te stellen tot de volgende reis. We
namen een bus naar het vertrouwde Penang.
Penang
We woonden aan de rand van Little India. Deze wijk is
eigenlijk een verbeterde uitvoering van het grote India. Alles was op
loopafstand; de infrastructuur was beter; het was schoner; het eten was
lekkerder (waarschijnlijk vanwege de hygiëne en betere ingrediënten); gerechten
uit allerlei regio’s waren in één straat te vinden; de Indiërs hier waren
opener en goedlachser (ongetwijfeld Maleise invloed).
Het weer was heerlijk, zo'n 30 graden, zonnig, en dankzij
de zeelucht heel aangenaam.
We kwamen helemaal in de vakantiestemming. We genoten van kopjes koffie op
een terrasje, van lekker eten in Litle India, van de zwoele vooravonden aan de
boulevard. Het enige nadeel wat er te bedenken was, was dat we ook weinig
bijzonders beleefden en daarmee geen stof opdeden voor de nieuwsbrief.
Wildlife
We maakten één uitstapje naar de andere kant van het
eiland. Met de bus dwars door het midden. Dus eerst Georgetown uit, dan bijna
naadloos over in een voorstadje aan de voet van Penang Hill. Daarna staken we
de heuvelrug over. Dat was het enige stuk dat niet dicht bebouwd was, en waar
naast de weg direct de oorspronkelijke jungle lag: groene en groots.
Balik Pulau is een flink dorp waarvan de hoofdstraat nog
verrassend druk met verkeer was. Misschien is het wel de enige plaats op Penang
zonder torenflats. We wandelden eerst de hoofdstraat op en neer. Allerlei
kleine winkeltjes in oude huizen, waaronder een oude zilversmid. We dronken
koffie bij een cafeetje waar direct voor de deur een mevrouw allerlei snacks
verkocht. Het was meteen een heel andere sfeer dan in de stad.
Maar écht anders werd het toen we een wandeling maakten
door de kampong achter het café. Vrijstaande huizen aan een slingerend zandpad,
allemaal met een flinke tuin, kippen, bloeiende planten en her en der
bananenbomen. En allemaal een auto op de oprit. Hier was het doodstil,
idyllisch, een andere wereld. Er stroomde glashelder water door een beekje met
een bodem van wit zand en de oevers dicht begroeid. Ineens een heleboel geploms
en gespetter. Er bewoog iets wild in het water. Een vis? Een otter? Nee, het
was een grote varaan. Het lijf zo dik als een been, met staart minstens een
meter lang. Het rende of spartelde wild en in hoog tempo door de beek. Van ons
vandaan, tot die na een meter of 30 een bocht om ging. Dat was spectaculair!
Een van de meest spectaculaire ontmoetingen met een varaan/hagedis die ik ooit
meegemaakt heb.
Bouwplaats
In Singapore lijkt men zich bewust van de grenzen van het
eiland. Er wordt veel afgebroken en herbouwd. In Kuala Lumpur en Penang
daarentegen breiden de steden ongebreideld uit. Het oerwoud wordt gekapt en
hele satelietsteden verrijzen, terwijl oudere delen leegstaan of teloorgaan. Op
Penang worden te pas en te onpas enorme torenflats gebouwd, waarbij je
betwijfelt of er genoeg mensen zijn om die allemaal te gaan bewonen.
In het oude centrum van Georgetown staat ook veel leeg,
maar wordt wel op oude plots herbouwd, waar bij je je afvraagt of restauratie
geen beter idee zou zijn.
Naast ons hotel, op het aangrenzende plot land, werd
gebouwd. 7 Dagen per week van kwart over zeven tot tegen middernacht. Het kon
ons dus niet ontgaan. De eerste avond schrokken we van al het lawaai, maar we
wenden er eigenlijk vrij snel aan.
We keken uit op vier containers/bouwketen (in een ervan
woonde de dag-en-nachtwaker) en vier enorme tanks voor olie of diesel of water.
Het zware werk gebeurde meer naast ons maar niet zichtbaar vanuit de kamer. Wel
vanaf straat. Vier hijskranen en een graafmachine waren constant bezig, meestal
tegelijk op het plot van 20x50 meter. Het leek een chaotisch gekrioel van
allerlei activiteiten vlak bij en door elkaar, en het was een wonder dat iemand
overzicht zou kunnen hebben.
De architect/ingenieur waagde zich niet tussen de grote machines en hield
vanaf de straat een oogje in het zeil. Ze waren bezig met de fundering, legde
hij uit. Niet heien, om de naastliggende panden te sparen, maar een nieuwe
techniek: er werd een 15 meter diep gat geboord, dat werd met polymeren bekist
(waarvoor een generator vlakbij getakeld werd, omdat de stroomkabels mee tot
onderin het gat moesten) en dan werd er door een trechter met slurf (die ook
weer aan een hijskraan hing) beton in gestort. Ondanks die nieuwe techniek
stond ons hotel zo nu en dan te trillen op de grondvesten. Ik vroeg me af of
dat wat te maken kon hebben met de barst in ons plafond, waar tijdens onze
laatste nacht op Penang, bij de eerste regenbui, water door druppelde. Op ons
hoofd. We moesten zelfs verhuizen naar een andere kamer…
Tenslotte
We verlieten Penang en Maleisië met de veerboot en de
nieuwe snelle trein. Door groene vlaktes van rijstvelden en de laatste
rubberbomen die nog geen plaats gemaakt hadden voor palmoliepalmen. De trein
eindigde bij de grens. Via een loopbrug over de goederenemplacementen kwam je
uit bij de Maleisische grenspost. Daarna was het 500 meter lopen door een soort
“niemandsland“ naar de Thaise grenspost. Ik was de Maleisisch-Thaise grens in
het verleden overgestoken per vliegtuig, per trein en per boot. Dit keer dus te
voet.
Terug naar aflevering 1.
Aan de Thaise kant waren geen voorzieningen en we hadden
de grootste moeite wat Ringgit te wisselen voor Baht. Daarna begon het lange wachten
op een bus. We hadden de hoop nog niet opgegeven, toen een auto stopte en ons
een lift aanbood voor de laatste 55 km naar Hat Yai. Ongewild hadden we weer
een behoorlijk ongebruikelijk en ingewikkelde route genomen.
Hoe het verder gaat in Zuid Thailand lees je in aflevering 3.
Hoe het verder gaat in Zuid Thailand lees je in aflevering 3.
Maleisie, 4-14 januari
Terug naar aflevering 1.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten